duidelijk bijv.naamw. Uitspraak: [ ˈdœydələk ] Afbreekpatroon: dui·de·lijk 1) goed te zien of te horen Voorbeelden: 'Dit geluid is duidelijk te horen.' , 'duidelijk spreken' , 'Het dorp is ver weg, maar ik kan het duidelijk zien liggen.' Antoniem: onduidelijk 2) goed te begrijpen Voorbeelden: 'een duidelijke le...
1) Aanraakbaar 2) Aanschouwelijk 3) Aanwijsbaar 4) Apert 5) Apparent 6) Begrijpelijk 7) Bevattelijk 8) Blijkbaar 9) Concreet 10) Direct 11) Doorzichtig 12) Evident 13) Expliciet 14) Flagrant 15) Glashelder 16) Grijpbaar 17) Helder 18) Herkenbaar 19) Inzichtelijk 20) Kennelijk 21) Klaar 22) Klaarblijkelijk 1) Aanraakbaar 2) Aanschouwelijk 3) Apert 4) Apparent 5) Begrijpelijk 6) Beslist 7) Bevattelijk 8) Begrijpelijk en klaar als een klontje 9) Blijkbaar 10) Concreet 11) Diets 12) Direct 13) Doorzichtig 14) Evident 15) Evident en helder 16) Flagrant 17) Geheid 18) Glad 19) Glashelder 20) Goed 21) Goed verstaanbaar 
helder, goed waar te nemen, goed te begrijpen (toon de herkomst via de etymologiebank)
•niet mis te verstaan. •goed te herkennen.
gemakkelijk te begrijpen of te zien
gemakkelijk te begrijpen of te zien
[slang] geen twijfel