infantiliseren werkw. Uitspraak: [ ɪnfɑntili'zerə(n) ] Afbreekpatroon: in·fan·ti·li·se·ren Vervoegingen: infantiliseerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft, is geïnfantiliseerd (volt.deelw.) kinderlijk maken of worden Voorbeelden: 'Volwassenen raken geïnfantiliseerd door kinderlijke reclame.' , 'Onnozele, bevoogdende overheid...
1) Kinderlijk maken