knokken werkw. Uitspraak: [ ˈknɔkə(n) ] Afbreekpatroon: knok·ken Vervoegingen: knokte (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geknokt (volt.deelw.) vechten, of erg je best doen Voorbeelden: 'Er waren daar drie mannen aan het knokken.' , 'Zij heeft hard geknokt om het examen te halen.' Synoniemen: bakkeleien duelleren kampen matten strij... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/knokken