[Let op: Spelling en uitleg uit 1890] (Zoelsche -) spotnaam der bewoners van het Gelderse dorp Zoelen. Toen de Kozakken in 1813 ook hier huis hielden, moeten enige Zoelsche slimmerds hun te vlug af geweest zijn, en dat roofzieke goedje langs slinkschen weg een gedeelte van hun buit ontkaapt hebben.
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/beer004woor01_01/beer004woor01_01_0015.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.