meegaan werkw. Uitspraak: [ 'mexan ] Afbreekpatroon: mee·gaan Vervoegingen: ging mee (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is meegegaan (volt.deelw.) met anderen samen (ergens naartoe) gaan Voorbeeld: 'Wie gaat er mee naar het café?' Ik kan daarin een heel eind met je meegaan. (ik denk er bijna net zo over als jij) Synoniemen: begeleiden chap...
1) Begeleiden 2) Bruikbaar blijven 3) Chaperonneren 4) Escorteren 5) Geleiden 6) Gelijk gaan 7) Instemmen 8) Instemmen met 9) Meelopen 10) Met anderen gaan 11) Vergezellen 12) Volgen 1) Begeleiden 2) Chaperonneren 3) Escorteren 4) Geleiden 5) Meelopen 6) Oplopen 7) Vergezellen 8) Volgen 
je met die andere(n) verplaatsen of voortbewegen vb: de tolk gaat mee naar de dokter
•op hetzelfde moment dezelfde richting uitgaan. • [figuurlijk] op hetzelfde moment dezelfde richting uitgaan.
1.behoren tot (Te) Voorbeeld: ‘Buiten 't omhein, er tegen aangeplakt en geklest, staan de kleine woningen der dienstbaren die meegaan met de pachthoeve’ 2.volgen, vergezellen Voorbeeld: ‘Al de ogen gingen mee in de rij waar er geschonken werd’