(Uit `De sociologische structuur onzer taal - De Jodentaal.`, 1914) (melochoh) (Hebr.): arbeid, ambacht. A'damsch spreekwoord: Grous gesjrei en matte melooche: veel geschreeuw en weinig wol. Baäl-melochoh: werkman
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10740
Geen exacte overeenkomst gevonden.