ontmantelen werkw. Uitspraak: [ ɔntˈmɑntələ(n) ] Afbreekpatroon: ont·man·te·len Vervoegingen: ontmantelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ontmanteld (volt.deelw.) (iets gevaarlijks) onbruikbaar maken Voorbeeld: 'kernwapens ontmantelen' Synoniemen: afbouwen demonteren onttakelen slopen uit elkaar halen uit elkaar nemen uitnem...
1) Afbouwen 2) Afbraak 3) Afpellen 4) Buiten bedrijf stellen 5) Demonteren 6) Doppen 7) Ontdoen van iets 8) Onttakelen 9) Raseren 10) Schillen 11) Slechten 12) Slopen 13) Uitnemen 14) Van de buitenkant ontdoen 1) Afbouwen 2) Afpellen 3) Demanteleren 4) Demonteren 5) Doppen 6) Leeghalen 7) Ontdoen 8) Onttakelen 9) Ontwapenen 10) Schillen 11) Slechten 12) Slopen 13) Uitnemen 
Het slopen (slechten) van een vestingwerk; soms ook amoveren genoemd.
het slopen (slechten) van een vestingwerk; soms ook amoveren genoemd
Het slopen (slechten) van een vestingwerk; soms ook amoveren genoemd.
Het uit elkaar halen of verwijderen van belangrijke onderdelen, voornamelijk om de werking ervan te verminderen of om ze buiten bedrijf te stellen.
ondernemingsrecht: het na een overname geheel of gedeeltelijk uitkleden (saneren) van de overgenomen onderneming, waarbij ...