opvatten werkw. Uitspraak: [ ˈɔpfɑtə(n) ] Afbreekpatroon: op·vat·ten Vervoegingen: vatte op (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft opgevat (volt.deelw.) 1) (iets) op een bepaalde manier interpreteren Voorbeelden: 'Dat moet je niet persoonlijk opvatten.' , 'iets niet te licht opvatten' 2) (weer) met iets beginnen
1) Aanpakken 2) Begrijpen 3) Beoordelen 4) Beramen 5) Beschouwen 6) Interpreteren 7) Opnemen 8) Overgaan 9) Tellen 10) Tillen 11) Uitleggen 12) Uitleveren 13) Uitvoeren 1) Begrijpen 2) Beoordelen 3) Beramen 4) Concipiëren 5) Gaan koesteren 6) Iets op een bepaalde wijze beoordelen 7) Interpreteren 8) Nemen 9) Opnemen 10) Ter hand nemen 11) Tillen 
het op een bepaalde manier zien of voelen vb: je moet mijn voorstel niet verkeerd opvatten Synoniemen: beschouwen uitleggen interpreteren
op de genoemde wijze beschouwen