overzien werkw. Uitspraak: [ ovərˈzin ] Afbreekpatroon: over·zien Vervoegingen: overzag (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft ~ (volt.deelw.) zien of begrijpen wat belangrijk is Voorbeelden: 'De politie overzag snel de situatie en leidde het verkeer om.' , 'de gevolgen van een beslissing kunnen overzien' Synoniemen: inspecteren nazien ...
1) Beoordelen 2) Berekenen 3) Inspecteren 4) Nagaan 5) Nakijken 6) Nazien 7) Overkijken 8) Overzicht 9) Totaal bekijken 10) Vluchtig overlezen 1) Domineren 2) Inspecteren 3) Nagaan 4) Nakijken 5) Overzicht 
het geheel duidelijk kunnen zien vb: meneer Breijs overziet zijn financiën goed
over het hoofd zien