passen werkw. Uitspraak: [ ˈpɑsə(n) ] Afbreekpatroon: pas·sen Vervoegingen: paste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gepast (volt.deelw.) 1) de juiste maat hebben Voorbeelden: 'Het past precies.' , 'Dit dopje past niet op deze fles.' , 'Zijn trouwpak past hem na dertig jaar nog steeds.' Synoniem: aansluiten 2) p... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/passen