plassen werkw. Uitspraak: [ ˈplɑsə(n) ] Afbreekpatroon: plas·sen Vervoegingen: plaste (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geplast (volt.deelw.) een plas (1) doen Voorbeeld: 'Ik moet zo nodig plassen!' Synoniemen: fluiten geklots gutsen klateren kletsen kliederen klotsen pissen urineren waden wateren zeiken 4 definities...
1) Door water waden 2) Dretsen 3) Fluiten 4) Geklots 5) Gieten 6) Gutsen 7) Klassen 8) Klateren 9) Kletsen 10) Kliederen 11) Klotsen 12) Met water knoeien 13) Met water morsen 14) Oeteren 15) Piemelen 16) Pissen 17) Ploeteren 18) Sassen 19) Uitstorten 20) Urine afscheiden 21) Urineren 22) Waden 23) Wateren 1) Geklots 2) Klateren 3) Klotsen 4) Miegen 5) Pissen 6) Uitscheiden 7) Uitstorten 8) Urineren 9) Waden 10) Wateren 11) Zeiken 
in water bewegen, klotsen; urineren (toon de herkomst via de etymologiebank)
urine uitstoten vb: zij deed een plas op de WC Synoniemen: pissen piesen
•urineren, wateren. (+audio)
in water bewegen, klotsen
in water bewegen, klotsen - Jaar van herkomst: 1599 (WNT )