pralen werkw. Afbreekpatroon: pra·len Verbuigingen: praalde Vervoegingen: gepraald (volt.deelw.) of op een andere manier laten schitteren, prachtig vertonen . Synoniemen: geuren paraderen prijken pronken schitteren 4 definities...
1) Bluffen 2) Bogen 3) Geuren 4) Gloriëren 5) Ophef maken 6) Opscheppen 7) Opsnijden 8) Paraderen 9) Pochen 10) Prachen 11) Prijken 12) Pronken 13) Schetteren 14) Schitteren 15) Snoeven 16) Stoefen 17) Stralen 18) Trots zijn 19) Vertoon maken 1) Bluffen 2) Bogen 3) Geuren 4) Opscheppen 5) Opsnijden 6) Paraderen 7) Pochen 8) Prachen 9) Pronken 10) Prijken 11) Schitteren 12) Snoeven 13) Stoefen 14) Stralen 
pronken, luisterrijk zijn (toon de herkomst via de etymologiebank)
1) schitteren of op een andere manier, meestal op positieve wijze, bijvoorbeeld op trotse of fraaie wijze, opvallen; boven zijn omgeving uitsteken; schitteren 2) pronken; opscheppen; laten zien hoe goed, mooi, slim of rijk men is
pronken
pronken
woord uit 1812, uitleg bij teksten van E.J. Potgieter (1808 - 1875) schitteren.