resideren werkw. Uitspraak: [ rezi'derə(n) ] Afbreekpatroon: re·si·de·ren Vervoegingen: resideerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geresideerd (volt.deelw.) ergens wonen of verblijven Voorbeeld: 'In Vaticaanstad bevindt zich het Apostolisch Paleis, waar de paus officieel resideert.' Synoniemen: gezeten zijn leven logeren verblij... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/resideren