stamelen werkw. Uitspraak: [ ˈstamələ(n) ] Afbreekpatroon: sta·me·len Vervoegingen: stamelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gestameld (volt.deelw.) met moeite en met onderbrekingen praten of (iets) zeggen Voorbeeld: 'Hij was zo verliefd dat hij alleen maar lieve woordjes kon stamelen.' Synoniemen: hakkelen haperen stotteren 4 ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/stamelen