schenden werkw. Uitspraak: [ ˈsxɛndə(n) ] Afbreekpatroon: schen·den Vervoegingen: schond (verl.tijd ) Vervoegingen: heeft geschonden (volt.deelw.) beschadigen Voorbeelden: 'een graf schenden' , 'geschonden vertrouwen' Synoniem: kapotmaken een contract schenden (je niet houden aan de afspraken uit een contract) ongeschonden uit de strijd...
1) Aanranden 2) Aantasten 3) Bederven 4) Belagen 5) Beledigen 6) Beschadigen 7) Bezwalken 8) Een afspraak overtreden 9) Havenen 10) Kapotmaken 11) Krassen 12) Krenken 13) Kwetsen 14) Misvormen 15) Niet nakomen 16) Onteren 17) Ontheiligen 18) Ontsieren 19) Ontwijden 20) Overtreden 21) Schofferen 22) Stukmaken 1) Aantasten 2) Bederven 3) Belasteren 4) Beledigen 5) Beschadigen 6) Breken 7) Havenen 8) Krassen 9) Krenken 10) Krommen 11) Kwetsen 12) Misvormen 13) Onteren 14) Ontheiligen 15) Ontsieren 16) Ontwijden 17) Overtreden 18) Schaden 19) Schennen 20) Schofferen 21) Stukmaken 22) Toetakelen 23) Uitwissen 
schade berokkenen (toon de herkomst via de etymologiebank)
een beetje kapot gaan of kapot maken vb: zijn goede naam is geschonden Synoniemen: beschadigen aantasten ondermijnen
schade berokkenen
schade berokkenen
Het met opzet schade toebrengen aan de buitenkant of het uiterlijk van gebouwen of voorwerpen.
rechtssociologie: overtreding, inbreuk maken op. Bijv. ~ van de zeden, door naakt over straat te lopen. ...