verknoeien werkw. Uitspraak: [ vərˈknujə(n) ] Afbreekpatroon: ver·knoei·en Vervoegingen: verknoeide (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft verknoeid (volt.deelw.) 1) zorgen dat iets minder goed of helemaal waardeloos wordt Voorbeeld: 'de maaltijd verknoeien door er te veel zout in te doen' Synoniemen: : verpesten, bederven 
1) Om zeep helpen 2) Stukmaken 3) Verklungelen 4) Verbrabbelen 5) Verbroddelen 6) Verbruien 7) Verdoen 8) Verfotsen 9) Vergallen 10) Verhanselen 11) Verhaspelen 12) Verkerelen 13) Verkloten 14) Verbeuzelen 15) Verknallen 16) Verknollen 17) Verknuffelen 18) Verknutselen 19) Verkonkelen 20) Verkullen 
er verkeerd mee omgaan en er zo schade aan toebrengen vb: hij verknoeide onze bruiloft met zijn driftbui Synoniemen: bederven verpesten verzieken
Verknoeien is bederven of verpesten. [basiswoordenlijst groep 5]
(Bargoens, 1914) verraden
[Bargoens, boeventaal] of verknoezen, verraden. Hij is verknoesd (hij is verraden).