sijpelen werkw. Uitspraak: [ ˈsɛipələ(n) ] Afbreekpatroon: sij·pe·len Vervoegingen: sijpelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is gesijpeld (volt.deelw.) (van water) in druppels of straaltjes vallen Voorbeeld: 'De regen sijpelde de tent binnen.' Synoniem: druppelen Synoniemen: afdruipen droppen druipen druppelen druppels laten vallen ...
1) Afdruipen 2) Doorlekken 3) Droppen 4) Druipen 5) Druppelen 6) Druppen 7) Filteren 8) Filtreren 9) Langzaam afdruipen 10) Langzaam doorlekken 11) Langzaam vloeien 12) Langzaam wegvloeien 13) Lekken 14) Lekkend druipen 15) Met dunne staaltjes afdruipen 16) Met dunne straaltjes afdruipen 17) Onmerkbaar doorlekken 
langzaam wegvloeien (toon de herkomst via de etymologiebank)
met druppels of kleine straaltjes ergens uit of langs lopen vb: er sijpelde water langs mijn kraag naar binnen
onmerkbaar doorlekken
onmerkbaar doorlekken