snoeren werkw. Uitspraak: [ ˈsnurə(n) ] Afbreekpatroon: snoe·ren Vervoegingen: snoerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gesnoerd (volt.deelw.) de mond snoeren (zorgen dat (iemand) niet meer praat) Synoniem: (iemand) het zwijgen opleggen Synoniemen: elektriciteitssnoeren koorden lassen Spreekwoorden en zegswijzen • iemand de ... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/snoeren
Spreekwoorden: (1914) Iemand den mond snoeren (of stoppen) d.w.z. iemand het zwijgen opleggen; 17<sup>de<-sup> eeuw iemand muilbanden (zie Ndl. Wdb. IX, 1204); eig. iemands mond vast of dichtbinden, of door er iets in te steken, te stoppen; dit laatste meestal fig. door middel van geld of geschenken. Zie Matth... Gevonden op https://www.encyclo.nl/lokaal/10778