tegelijk bijwoord Uitspraak: [ təxəˈlɛik ] Afbreekpatroon: te·ge·lijk op hetzelfde moment of in dezelfde periode Voorbeelden: 'twee dingen tegelijk doen' , 'Als je naar de bakker gaat, wil je dan tegelijk brood voor mij meenemen?' , 'precies tegelijk in de lach schieten' Synoniem: tegelijkertijd Synoniemen: aaneen bijeen gelijk gelijk...
1) Aaneen 2) Aanstonds 3) Bovendien 4) Bijeen 5) Daarbij 6) Gelijk 7) Gelijktijdig 8) Ieder 9) Ineen 10) Ineens 11) Meteen 12) Niettemin 13) Ook 14) Samen 15) Simultaan 16) Tegader 17) Tegelijkertijd 18) Tevens 19) Tezamen 1) Aaneen 2) Als 3) Bijeen 4) Bijwoord 5) Bovendien 6) Daarbij 7) Gelijk 8) Gelijkelijk 9) Gelijktijdig 10) Ieder 11) In dezelfde periode 12) In dezelfde tijd 13) In een klap 14) Ineen 15) Ineens 16) Meteen 17) Ongescheiden in tijd 18) Ook 19) Op dezelfde tijd 20) Op dezelfde tijd als 21) Op het zelfde moment 
samen; op hetzelfde moment; ook (toon de herkomst via de etymologiebank)
op hetzelfde moment vb: we kwamen tegelijk aan Synoniemen: meteen tegelijkertijd gelijk [3] gelijktijdig
•op hetzelfde moment. •in dezelfde periode. •tevens. •samen met iemand of iets anders.
op hetzelfde ogenblik; samen; tevens