
thuishoren werkw. Uitspraak: [ ˈtœyshorə(n) ] Afbreekpatroon: thuis·ho·ren Vervoegingen: hoorde thuis (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft thuisgehoord (volt.deelw.)
ergens je eigen plek hebben Voorbeeld: 'Ik hoor hier thuis.' Welk woord hoort in dit rijtje niet thuis? (welk woord past niet in dit rijtje?) Synoniemen: behoren horen ...
Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/thuishoren

1) Behoren
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Thuishoren/1
Geen exacte overeenkomst gevonden.