uitkiezen werkw. Uitspraak: [ 'œytkizə(n) ] Afbreekpatroon: uit·kie·zen Vervoegingen: koos uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft uitgekozen (volt.deelw.) een keuze maken uit (een aantal dingen of personen) Voorbeelden: 'in de garage een tweedehands auto uitkiezen' , 'in het asiel een hondje uitkiezen' het voor het uitkiezen hebben...
1) Een keus maken 2) Keuze 3) Schiften 4) Selecteren 5) Uitkippen 6) Uitlezen 7) Uitpikken 8) Uitzoeken 9) Verkiezen 10) Ziften 1) Eligeren 2) Keuze 3) Kiezen 4) Schiften 5) Selecteren 6) Selectie 7) Uitlezen 8) Uitpikken 9) Uitzoeken 10) Verkiezen 11) Ziften 
een keuze maken uit verschillende mogelijkheden vb: ik mocht iets uitkiezen uit de speelgoedwinkel Synoniemen: uitzoeken selecteren
•uit een aantal mogelijkheid
een keus doen