uitpraten werkw. Uitspraak: [ ˈœytpratə(n) ] Afbreekpatroon: uit·pra·ten Vervoegingen: praatte uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft uitgepraat (volt.deelw.) door praten oplossen Voorbeeld: 'Je kunt het probleem beter meteen uitpraten, anders blijft het je dwarszitten.' Synoniemen: bijleggen ruzie bijleggen uitpraten tot het ein... Gevonden op https://woorden.org/woord/uitpraten
net zo lang praten tot je niets meer te zeggen hebt vb: je moet me wel laten uitpraten! ergens niet over uitgepraat raken [er heel erg enthousiast over zijn] Gevonden op https://mowb.muiswerken.nl/