uittrekken werkw. Uitspraak: [ ˈœytrɛkə(n) ] Afbreekpatroon: uit·trek·ken Vervoegingen: trok uit (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft uitgetrokken (volt.deelw.) (kleren of schoenen) van je lichaam afhalen Voorbeeld: 'je trui uitdoen' Antoniem: aantrekken (1) Synoniem: uitdoen (1) Synoniemen: aanhouden afdoen afleggen afzetten beste...
1) Aanhouden 2) Afdoen 3) Afleggen 4) Afzetten 5) Bestemmen 6) Deplaceren 7) Emigreren 8) Extraheren 9) Loskrijgen 10) Losmaken 11) Lostornen 12) Niet aanhouden 13) Ontkleden 14) Pluizen 15) Plukken 16) Rooien 17) Ropen 18) Samenvatten 19) Spannen 20) Tezen 21) Tornen 22) Uitdoen 23) Uitdoen van kleding 
van je lichaam af halen vb: trek die natte jas maar uit Synoniem: uitdoen Tegenstellingen: aandoen aantrekken
•kleding afleggen. (+audio)
door trekken verwijderen, (kleding) uitdoen
Uittrekken is het berekenen van de benodigde hoeveelheden aan materialen aan de hand van (de tekeningen van) het bestek. Eng. to take off, to take quantities from drawings, to abstract