
vastzitten werkw. Uitspraak: [ ˈvɑstsɪtə(n) ] Afbreekpatroon: vast·zit·ten Vervoegingen: zat vast (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft vastgezeten (volt.deelw.) 1) zó zitten dat je het niet kunt bewegen Voorbeeld: 'Die dop zit vast, ik krijg hem niet van de fles.' Antoniem: loslaten 2) in de gevangenis zitten
Gevonden op
https://woorden.org/woord/vastzitten

1) Gevangen zitten 2) Belemmering 3) Klem zitten 4) In het nauw zitten 5) In verlegenheid zijn 6) Gevangen zijn 7) Haperen 8) Steken 9) Plakken 10) Blijven hangen
Gevonden op
https://mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Vastzitten/1
in de gevangenis zitten vb: mijn buurman heeft vastgezeten, maar nu is hij weer vrij
ergens aan vastzitten
[het moeten doen, er niet meer onderuit kunnen]Gevonden op
https://mowb.muiswerken.nl/

•onbeweeglijk gehouden worden.
Gevonden op
https://nl.wiktionary.org/wiki/vastzitten

met een vaartuig op de bodem van het vaarwater rusten of door ijs dusdanig ingeklemd zijn dat men niet meer weg kan. Ook vastliggen genoemd.
Gevonden op
https://www.binnenvaarttaal.nl/zoek.php?woord=vastzitten
Geen exacte overeenkomst gevonden.