vastzitten werkw. Uitspraak: [ ˈvɑstsɪtə(n) ] Afbreekpatroon: vast·zit·ten Vervoegingen: zat vast (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft vastgezeten (volt.deelw.) 1) zó zitten dat je het niet kunt bewegen Voorbeeld: 'Die dop zit vast, ik krijg hem niet van de fles.' Antoniem: loslaten 2) in de gevangenis zitten Gevonden op https://www.woorden.org/woord/vastzitten
in de gevangenis zitten vb: mijn buurman heeft vastgezeten, maar nu is hij weer vrij ergens aan vastzitten [het moeten doen, er niet meer onderuit kunnen] Gevonden op http://www.muiswerk.nl/mowb/?word=vastzitten