verschillen werkw. Uitspraak: [ vərˈsxɪlə(n) ] Afbreekpatroon: ver·schil·len Vervoegingen: verschilde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft verschild (volt.deelw.) anders zijn Voorbeeld: 'van mening verschillen met iemand' Antoniem: overeenkomen Synoniemen: : zich onderscheiden, afwijken Synoniemen: afwijken afwisselen ontlopen sche...
1) Afwijken 2) Afwisselen 3) Niet overeenkomen 4) Onderscheiden 5) Onderscheiden in 6) Ontlopen 7) Schelen 8) Uiteenlopen 9) Variëren 10) Veranderen 11) Verschelen 12) Wisselen 13) Zich onderscheiden 1) Afwisselen 2) Afwijken 3) Botsen 4) Onderscheiden 5) Ontlopen 6) Schelen 7) Uiteenlopen 8) Variëren 9) Veranderen 10) Wisselen 
anders zijn dan iets of iemand vb: hun opvattingen verschillen nogal
•in bepaalde opzichten niet hetzelfde zijn.
schelen - Voorbeeld: ‘Seppe, van loutere haast, loopt een overheid voorbij, hij veegt er zijn botten aan om de dienstgroet af te leggen, wat kon hem nog die overheid verschillen?’