weerspreken werkw. Uitspraak: [ wer'sprekə(n) ] Afbreekpatroon: weer·spre·ken Vervoegingen: weersprak (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft weersproken (volt.deelw.) zeggen of aantonen dat iets niet waar of juist is Voorbeelden: 'Je mag je mening geven in een hoorcollege maar de prof weerspreken is meestal niet zo een goed idee.' , 'He... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/weerspreken