zwieren werkw. Uitspraak: [ 'zwirə(n) ] Afbreekpatroon: zwie·ren Vervoegingen: zwierde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gezwierd (volt.deelw.) 1) sierlijk bewegen Voorbeelden: 'over het ijs zwieren' , 'van café naar café zwieren' 2) droger maken door snel te laten ronddraaien Voorbeeld: 'de was zwieren' Sy...
1) Bambocheren 2) Boemelen 3) Bukken 4) Dwalen 5) Rollen 6) Ronddraaien 7) Schaatsenrijden 8) Slingeren 9) Wallebakken 10) Wapperen 11) Zwaaien 12) Zwabberen 13) Zwadderen 14) Zwalpen 15) Zwerven 16) Zwirrelen 1) Dansen 2) Glijden 3) Heen en weer bewegen 4) Labberlotten 5) Ronddraaien 6) Sjouwen 7) Slampampen 8) Slingeren 9) Slingerend bewegen 10) Wapperen 11) Wervelen 12) Zeilen 13) Zich zwaaiend voortbewegen 14) Zwaaien 15) Zwadderen 16) Zweven 
zich zwaaiend voortbewegen (toon de herkomst via de etymologiebank)
slingerend heen en weer bewegen vb: een schommel zwierde aan de boomtak
•vlug ronddraaien.
zich heen en weer bewegen; aan de zwier zijn
zich heen en weer bewegen