1.zitting van een stoel, zetel Voorbeeld: ‘Zijn billen en benen, in zijn spannende broek, duwden op de zate’ 2.zitplaats Voorbeeld: ‘In de ruime woonkamer had vader zijn vaste zate in de leunstoel naast de kachel’ (Kroniek Gezelle 58) 3.rustplaats Voorbeeld: ‘Gelijk drie grote klaaien volgden zij het vrouwke dat voortsta... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0026.php