zigzaggen werkw. Uitspraak: [ ˈzɪxsɑxə(n) ] Afbreekpatroon: zig·zag·gen Vervoegingen: zigzagde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gezigzagd (volt.deelw.) vooruitgaan door eerst naar links, dan naar rechts, dan weer naar links, enzovoort te gaan Voorbeelden: 'over de skibaan zigzaggen' , 'zigzaggende bliksemflitsen' , 'Een dronke... Gevonden op https://woorden.org/woord/zigzaggen
je verplaatsen langs een lijn die van links naar rechts loopt vb: hij zigzagde door het verkeer naar de overkant Gevonden op https://mowb.muiswerken.nl/