1.beginnen, ondernemen. Voorbeeld: ‘Eerst moest er voor afdak en koterij gezorgd worden en dat wilde hij profijtelijk aangaan’ 2.met vijandige bedoelingen naar iemand toegaan; iemand lastig vallen; iemand uitschelden (DB, Lo) Voorbeeld: ‘Hij heeft mij aangegaan en bedreigd’ Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0004.php