afschaffen werkw. Uitspraak: [ ˈɑfsxɑfə(n) ] Afbreekpatroon: af·schaf·fen Vervoegingen: schafte af (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft afgeschaft (volt.deelw.) (een regeling of gewoonte) niet meer laten bestaan Voorbeeld: 'de hondenbelasting afschaffen' Synoniem: opheffen Synoniemen: afbouwen afdanken elimineren niet laten plaatsv...
1) Aboleren 2) Abrogeren 3) Afdanken 4) Annuleren 5) Beëindigen 6) Derogatie 7) Elimineren 8) Herroepen 9) Intrekken 10) Ontslaan 11) Opdoeken 12) Opgeven 13) Opheffen 14) Opruimen 15) Supprimeren 16) Uitdelgen 17) Uitmaken 18) Verwijderen 19) Wegdoen 1) Abrogeren 2) Afbouwen 3) Afdanken 4) Afstellen 5) Beëindigen 6) Elimineren 7) Ontslaan 8) Opdoeken 9) Opheffen 10) Uitmaken 11) Verwijderen 12) Wegdoen 
er een einde aan maken, niet meer houden vb: die inspraakavonden kunnen ze beter afschaffen
• [ov] tot een einde brengen.
Het buiten werking stellen van een wet, regel of order.