bijbrengen werkw. Uitspraak: [ ˈbɛibrɛŋə(n) ] Afbreekpatroon: bij·bren·gen Vervoegingen: bracht bij (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft bijgebracht (volt.deelw.) 1) aanleren Voorbeeld: 'iemand goede manieren bijbrengen' 2) (iemand die is flauwgevallen) weer tot bewustzijn brengen Voorbeeld: 'met een nat wa...
1) Aanvoeren 2) Allegeren 3) Doceren 4) Eigen maken 5) Inbrengen 6) Inrichten 7) Leren 8) Onderrichten 9) Onderwijzen 1) Bezorgen 2) Doceren 3) Leren 4) Onderrichten 5) Onderwijzen 6) Produceren 7) Verschaffen 
het hem leren vb: je kunt zo'n konijn niets bijbrengen
• [medisch] "iemand ~" weer bij bewustzijn brengen. •"iemand iets ~" zorgen dat iemand iets leert.