I kastijden werkw. Verbuigingen: kastijdde Verbuigingen: gekastijd II kastijden zelfst.naamw. tijdstippen waartussen een kantoor de gelegenheid geeft voor transacties met contant geld Synoniemen: ergeren geselen tuchtigen vernederen 
1) Pijnigen 2) Geselen 3) Slaan 4) Macereren 5) Folteren 6) Wegsturen 7) Castigeren 8) Straffen 9) Tuchtigen 10) Mortificeren 11) Aframmelen 12) Vernederen 13) Afstraffen 14) Slaag geven 15) Disciplineren 16) Pijnlijk straffen 17) Ranselen 18) Ergeren 19) Zichzelf pijnigen 20) Lijfstraf in uitvoering brengen
tuchtigen, straffen (toon de herkomst via de etymologiebank)
straffen, pijnigen, geselen.
•lijfstraf in uitvoering brengen. •de tijden waarop een kas open is.
(lichamelijk) straffen - Woordfeit: Het woord kastijden bestaat al meer dan duizend jaar in het Nederlands. In de oudste vormen stond een g in plaats van een d: kestigon, kestegoda. Het woord gaat namelijk terug op het Latijnse castigare `berispen, terechtwijzen, straffen, tuchtigen`, dat waarschijnlijk ver...
tuchtigen