kuieren werkw. Uitspraak: [ ˈkœyjərə(n) ] Afbreekpatroon: kui·e·ren Vervoegingen: kuierde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gekuierd (volt.deelw.) ontspannen en langzaam wandelen Voorbeeld: 'door een dorpje kuieren' Synoniemen: flaneren lopen rondslenteren slenteren wandelen Spreekwoorden en zegswijzen • iemand uit 
1) Drentelen 2) Flaneren 3) Kachelen 4) Kosteren 5) Lopen 6) Ontspannen wandelen 7) Op zijn gemak lopen 8) Op zijn gemak wandelen 9) Rondslenteren 10) Rustig lopen 11) Rustig wandelen 12) Slenteren 13) Stappen 14) Wandelen 1) Drentelen 2) Kachelen 3) Keuvelen 4) Kouten 5) Lopen 6) Rondslenteren 7) Slenteren 8) Stappen 9) Wandelen 
op zijn gemak lopen (toon de herkomst via de etymologiebank)
op zijn gemak lopen
op zijn gemak lopen