
opspelen werkw. Uitspraak: [ 'ɔpspelə(n) ] Afbreekpatroon: op·spe·len Vervoegingen: speelde op (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft opgespeeld (volt.deelw.)
1) (een kaart) op tafel leggen in een kaartspel Voorbeeld: 'Nu moet je een kaart van dezelfde kleur opspelen.'
2) hinderlijk merkbaar zijn Voorbeelden: '...
Gevonden op
https://www.woorden.org/woord/opspelen

1) Stormen 2) Donderjagen 3) Spetteren 4) Tieren 5) Spektakel maken 6) Te keer gaan 7) Razen 8) Donderen 9) Uitvaren 10) Uithalen 11) Protesteren 12) Duvelen 13) Aanspelen 14) Oppijpen 15) Te keergaan 16) Opgooien 17) Tekeergaan
Gevonden op
https://www.mijnwoordenboek.nl/puzzelwoordenboek/Opspelen/1

op zijn poot spelen, razen (toon de herkomst via de etymologiebank)
Gevonden op
http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/opspelen

op zijn poot spelen, razen
Gevonden op
https://uitleenwoordenbank.ivdnt.org/index.php/uitleen/zoek_gecombineerd_ca

op zijn poot spelen, razen
Jaar van herkomst: 1806-1807 (WNT )
Gevonden op
https://www.dbnl.org/tekst/sijs002chro01_01/colofon.php

Spreekwoorden: (1914)
Opspelen,d.w.z. uitvaren, razen, op (zijn poot of zijn klomp) spelen, de beest spelen (Hoeufft, 436); zie Molema, 312 b; Harrebomée III, 53: Ndl. Wdb. XI, 1228; Kmz. 335; Lvl. 195; Sjof. 240; fri. opspylje. In het Zaansch opspeulen, ook opspeulen as de rook, erg driftig worden. In Zuid-Nederland is...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.