regeren werkw. Uitspraak: [ rəˈxerə(n) ] Afbreekpatroon: re·ge·ren Vervoegingen: regeerde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geregeerd (volt.deelw.) (een staat) besturen Voorbeeld: 'regeren is vooruitzien' Synoniemen: besturen gezaghebben heersen overheersen Spreekwoorden en zegswijzen • strenge heren reg...
1) Bedwingen 2) Beheersen 3) Besturen 4) Gezag uitoefenen 5) Gezaghebben 6) Heerschappij voeren 7) Heersen 8) Het bewind voeren 9) Leiden 10) Overheersen 11) Richten 12) Taalkundige term 13) Woeden 14) Zitten 15) Zwaaien 1) Bedwingen 2) Beheersen 3) Besturen 4) Gezaghebben 5) Gouverneren 6) Heersen 7) Leiden 8) Overheersen 
besturen (toon de herkomst via de etymologiebank)
er het hoogste gezag hebben en het besturen vb: de regering regeert over het land
besturen
besturen
(Verplicht) gevolgd worden door
besturen van een gebied