spoelen werkw. Uitspraak: [ ˈspulə(n) ] Afbreekpatroon: spoe·len Vervoegingen: spoelde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gespoeld (volt.deelw.) met een vloeistof schoonmaken of verwijderen Voorbeelden: 'je mond spoelen met een middel tegen slechte adem' , 'vuil water door de wc spoelen' Synoniemen: afspoelen doorspoelen doortrekken...
1) Afspoelen 2) Afwassen 3) Deel van een wasprogramma 4) Doen vloeien 5) Door schoon water halen 6) Doorspoelen 7) Doortrekken 8) Film opwinden 9) Gorgelen 10) Gutsen 11) In een vloeistof reinigen 12) In vloeistof reinigen 13) Langzaam vloeien 14) Meevoeren 15) Omspoelen 16) Opklossen van garen 17) Oppervlakkig afwassen 1) Afspoelen 2) Afwassen 3) Doorbewateren 4) Doortrekken 5) Gorgelen 6) Gutsen 7) Meevoeren 8) Opklossen 9) Reinigen 10) Schoonmaken 11) Stromen 12) Vloeien 13) Wassen 14) Wegdrijven 15) Wegspuiten 
Reinigen met een stromende vloeistof of door heen en weer bewegen in een vloeistof.
afwassen (toon de herkomst via de etymologiebank)
schoonmaken door het in water heen en weer te bewegen vb: hij spoelde de glazen schoon
afwassen
afwassen
1> ander woord voor dekwassen. 2> DE DEKKEN SPOELEN: a> zo diep geladen zijn, dat het water door de gangboorden spoelt. b> tijdens het zeilen zo ver overhellen dat het water in het gangboord komt. 3> met de spoelstok de zegen onder het ijs door van de ene naar de andere bijt brengen. Vanaf de inlaatbijt brengt men het zegen met de spoelstok ...
Zie dialyse. 
Het (met drijfgas) doorblazen van de poedervoerende delen van een poederblustoestel (NEN 3392). Rubriek(en): Brandbestrijding