storten werkw. Uitspraak: [ ˈstɔrtə(n) ] Afbreekpatroon: stor·ten Vervoegingen: stortte (verl.tijd enkelv.) 1) hard naar beneden vallen, of (iets) hard doen vallen Vervoegingen: is gestort (volt.deelw.) Voorbeelden: 'De auto is in een ravijn gestort.' , 'We hebben ons afval gestort op de stortplaats in de milieustraat.' 2)
1) Tremmen 2) Neerwerpen 3) Bestorten 4) Vergieten 5) Betalen 6) Neerplenzen 7) Neergooien 8) Doen vallen 9) Neervallen 10) Dokken 11) Overmaken 12) Kieperen 13) Kappen 14) Gireren 15) Geld op een bankrekening zetten 16) Geld overmaken 17) Gieten 18) Fourneren 19) Deponeren 20) Gooien 21) Vallen 22) Ophogen 
hard naar beneden vallen vb: hij stortte van de berg af
(laten) vallen, neerwerpen; geld overmaken
Storten is laten vallen. [basiswoordenlijst groep 5]
storten als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer
algemeen, overheid: op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten ...
Blijkens de toelichting bij het Besluit m.e.r. dient onder het begrip ‘storten’ te worden verstaan: het op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten. 
met geweld laten vallen (toon de herkomst via de etymologiebank)milieurecht: op of in de bodem brengen van afvalstoffen om deze daar te laten. ...
Te gebruiken voor plaatsen waar afval, afgedankt restmateriaal of tijdelijk nutteloze producten van menselijke activiteit worden gestort