1.struikelen, strompelen (VD) Voorbeeld: ‘Het uitwerksel daarvan was dat de graaf weer begon te subbelen en te twijfelen’ (Genoveva II 71) Voorbeeld: ‘Warten subbelde blindeling de trap op’ 2.twijfelen, aarzelen, piekeren, mijmeren Voorbeeld: ‘Kerlo stond daar nu eenmalig, verlaten, zonder iets in de handen, moedeloes, t... Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0021.php