dit pronoun Uitspraak: [ dɪt ] 1) <je gebruikt dit woord als je iets aanwijst> Voorbeeld: 'Wil je dit boek of dat boek hebben?' 2) <je gebruikt dit woord als je naar iets wijst dat dichtbij is> Voorbeeld: 'In dit huis ben ik geboren.' 3) <je gebruikt dit woord als je over iets praat dat...
1) Voorliggend 2) Niet dat 3) Voornaamwoord 4) Aanwijzend voornaamwoord 5) Dichtvorm 6) Deze 7) Dat 8) Zulks 
geeft aan dat het in de buurt is vb: dit blad heb ik uit, dat andere nog niet Tegenstelling: dat
•zelfstandig gebruikt. •met een onzijdig woord in het enkelvoud. (+audio)
aanwijzend voornaamwoord
Een Frans-middeleeuwse tekst, meestal satirisch en/of moraliserend. 
voornaamwoord (toon de herkomst via de etymologiebank)