zwerven werkw. Uitspraak: [ ˈzwɛrvə(n) ] Afbreekpatroon: zwer·ven Vervoegingen: zwierf (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft gezworven (volt.deelw.) 1) niet op een vaste plaats wonen of blijven Voorbeeld: 'een zwervend bestaan leiden' Synoniemen: : rondtrekken, rondzwerven 2) (van rommel) liggen waar het niet hoor...
1) Sarren 2) Reizen 3) Verdolen 4) Rondzwerven 5) Rondtrekken 6) Rondslingeren 7) Rondreizen 8) Lopen 9) Rondlopen 10) Ronddwalen 11) Ronddolen 12) Zweven 13) Rond slenteren 14) Omzwerven 15) Omzwalken 16) Omdolen 17) Dalven 18) Dalveren 19) Darren 20) Zwalken 21) Zwieren 22) Landlopen 23) Waren 24) Wachten 
ronddolen (toon de herkomst via de etymologiebank)
rondtrekken zonder vaste verblijfplaats vb: in de zomer zwerven we door Frankrijk
•doelloos of nomadisch heen en weer reizen.
ronddolen
ronddolen