Verklarende Woordenlijst Dierkunde
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Dierkunde
Datum & Land: 02/11/2007, BE
Woorden: 677
Mucus
een slijmachtige substantie die door bepaalde kliercellen wordt afgescheiden, zoals de slijmbekercellen.
Mucosa
een slijmerige laag op de epitheelwanden van de darm. Slijmvlies.
Myoseptum
scheidingswand tussen de myotomen, te zien als de typische W- vorm. Gezien bij Acanthias, dwarse doorsnede door de staart.
Myotoom
segment van spierweefsel. Gezien bij de dwarse doorsnede door de staart van de Acanthias.
Myofibrillen
contractiele fibrillen die gebaseerd zijn op de motorproteïne myosine voor hun beweging en in zowel myo-epitheliale cellen als spiercellen terug te vinden is.
Myocyten
contractiele cellen die dikwijls rond het osculum van de Porifera gelegen zijn.
Myo-eptheliale cel
cel die zowel als epitheel-als spiercel functioneert. Gezien in gastrodermis van Cnidaria.
Myeline
vetachtige stof waaruit de myeline-schede opgebouwd is, de mergschede rond de neuriet van de zenuwcellen.
Nanometer
1 nm is 10 tot de –9e ofte 0.000 000 01 meter.
Nacreous line
parelmoerlaag. In de schelpen van Mollusca.
Neurotransmittor
chemische stof die bevrijd wordt aan het axon uiteinde van de neuron. Deze stof zorgt ervoor dat een impuls door een synaps heen overgaat naar een andere zenuwcel.
Neuropodium
het ventrale gedeelte van een parapodium. Gezien bij de Annelida.
Neuron
zenuwcel. Waaruit het zenuwstelsel is opgebouwd. Gespecialiseerd in overdracht van impulsen. Bestaat uit een gedifferentieerde cel waaruit cytoplasmatische uitlopers, dendrieten, voortkomen.
Neuriet
ook wel axon genoemd.
Neuriet
zie ook axon. Een lange uitloper van de zenuwcel.
Neuraalboog
wervelboog die het ruggenmerg omringt.
Nephroduct
afvoergang van het excretiestelsel.
Nephridium
nierbuisje. Een excretieorgaan met dezelfde functie als de nier bij lagere organismen.
Nephridioporus
monding van nephridium naar buiten toe.
Neotenie
benaming voor het behouden van sommige larvale kenmerken na de larvale periode in kwestie. Of omgekeerd, adulte kenmerken bij larvale stadia.
Nematocyst
een netelblaasje. Zit in de cnidoblastcellen bij de Cnidaria.
Nefron
een excretorische eenheid in de nier.
Necrose
plaatselijk afsterven van weefsel.
Niermerg
binnenste laag van de nieren.
Nierschors
buitenste laag bij de nieren.
Nierbuisje
ook wel nephridium geheten.
Nor-adrenaline
stof gerelateerd aan adrenaline. Heeft ongeveer dezelfde effecten. Wordt ook in het de adrenale merg afgescheiden. Geldt eveneens als een neurotransmittor.
Nodium
of node. Knoop.
Numerieke apertuur
of NA, is de maat voor de maximale lichtkegel die het objectief kan binnendringen vanuit het voorwerp. Ze wordt weergegeven door de formule van Ernst Abbe
Nucleus
de (cel)kern. Waarin het genetisch materiaal zich bevindt. Apart celorganel, afgelijnd door een membraan.
Nucleolus
kernlichaampje, gelegen in de celkern ofte nucleus.
Nymfe
een jong larvaal stadium bij Arthropoda die een onvolledige metamorfose ondergaan. In dit stadium zijn nog grote verschillen merkbaar met het volwassen stadium. Gezien bij de Acari, drie paar poten ipv. de adulte vier paar.
Ocelli
kleine oogvlekjes. Bij verschillende Invertebrata.
Occiput
het achterhoofd.
Oestrogeen
verzamelnaam voor groep steroïde hormonen bij Vertebrata. De voornaamste vrouwelijke sex hormonen. Geproduceerd door eierstokken en placenta. Verantwoordelijk voor secundaire vrouwelijke geslachtskenmerken.
Oesophagus
de slokdarm.
Oerdarm
ook wel bekend onder de naam archenteron. Holte die bij het embryo ontstaat tijdens de gastrulatie. Via zogenaamde oermond in verbinding met milieu. Deze oerdarm wordt later de primitieve darm en de oermond ofwel mond of anus (hierop wordt deuterostomata -protostomata systematiek gebaseerd).
Oligolecithaal
eicellen met een weinig aan dooier.
Omnivoor
allesetend.
Ongewervelden
de zogenaamde Invertebrata. Dieren die geen wervelkolom of nog maar een chorda bezitten.
Oncosphaera
sferisch en behaakt larvaal stadium, evolueert in cysticercoïde.
Opisthosoma
abdomen bij Arachnida. Geen aanhangsels behalve spintepels.
Operculum
een dekseltje, gezien als afsluitdeksel voor kieuwen.
Organel
een “miniorgaan”, een subcellulaire component die in de cel een bepaalde functie verzorgt.
Osteocyt
een niet-secreterende en niet-delende cel afgeleid van de osteoblast. In gecalcifieerd bot.
Osteoclast
cel die beenweefsel weer afbreekt.
Osteoblast
cel die het beenweefsel opvormt.
Osmotroof
voedingswijze waarbij voedselpartikels en organische substanties opgenomen worden zonder proces van fagocytosis.
Osmose
diffusie van een oplosbaar middel doorheen een semi-permeabel membraan dat oplossingen van verschillende concentratie scheidt. Transport zal verlopen van oplossing met lage concentratie naar die met de hoge concentratie.
Osmoregulatie
de regulatie van alle osmotisch werkzame stoffen binnen het organisme. Ook regulatie om osmotisch potentieel tegenover osmotische krachten van externe factoren (milieu,…) te bewaren.
Osculum
opening bovenaan bij Porifera, waarlangs gebruikt water en onverteerbare partikels naar buiten gespuwd worden (cfr. rokende sponzen).
Ostracum
naam van de middelste van de kalklagen bij de Mollusca-schelp. Door mantelcellen nabij de buitenste mantelzoom afgescheiden.
Ovarium
de eierstok. Waar de vrouwelijke eieren worden aangemaakt. Mondt uit in het oviduct.
Ovoïed
eivormig.
Ovovivipaar
eierlevendbarend. Het bevruchte ei wordt in het moederlichaam uitgebroed. Embryo zit in een schaal. Geen inwendige voeding.
Ovipositor
een legbuis voor eitjes. Gezien bij vrouwelijke Romalea.
Oviduct
kanaal waarlangs de vrouwelijke eieren worden afgevoerd.
Pathogeen
ziekteverwekkend, ziektebeeld.
Parthenogenesis
voortplanting dmv. vrouwelijke gameten die zich tot zygote omvormen zonder tussenkomst van mannelijke gameten. Waarbij dochterindividuen klonen zijn van de moederindividus. Door een sporadische reductiedeling is het mogelijk dat haploïde mannetjes ontstaan.
Pariëtaal blad
aan de buitenzijde gelegen blad zoals de somatopleura bij de coeloomholte.
Parenchym
zacht plantaardig weefsel bestaande uit dunwandige en relatief ongedifferentieerde cellen, die in structuur en functie kunnen verschillen.
Parasagitaal
over de as heen, langs de as (plaatsbepaling).
Parapodium
laterale uitgroeiing van de huidspierzak bij sommige Annelida. Gebruikt voor voortbeweging.
Paramylumkorrels
soort van zetmeelkorrels, aan te treffen bij de Euglena.
Pancreas
alvleesklier.
Palpus
taster op de maxillae van de Insectae. Is niet de pedipalp van Arachnida.
Palmella
sedentaire fase voor bepaalde Algae.
Pallial line
mantellaag in de schelp van Mollusca.
Palatoquadraat
het verhemelte. Ook ‘jukvierkantsbeen’ geheten.
Peritoneum
het buikvlies. Lijnt de coeloomholte af. Opgebouwd uit visceraal en pariëtaal blad (respectievelijk splanchnopleura en somatopleura), verbonden door meerdere mesenteria.
Peristoom
deel van het lichaam dat rondom de mondopening gelegen is. Gezien bij het pantoffeldiertje, Paramecium.
Peristaltische bewegingen
beweging waarbij de inhoud van het lichaam voortgestuwd wordt om het hele lichaam voort te kunnen bewegen.
Perisarc
chitineuze behulzing van gelijkmatig weefsel die verschillende individuen in de kolonie poliepen verbindt en omhult.
Periostracum
de laag aan de buitenkant van de schelp bij Mollusca. Eiwitachtig en opgebouwd uit de buitenste mantelzoom.
Perineurium
bindweefselomhulling rond de zenuwbundels van de zenuw.
Perimysium
het bindweefsel waarin de spierbundel ligt.
Perikaryon
al het cytoplasma dat rond de kern gelegen is.
Periferie
rondomliggende zone (plaatsbepaling).
Perifaryngeale schede
bij de Platyhelminthes. Een lange slenk achter de mond waarin de pharynx ligt die doorheen de mond uitgestulpt wordt om voedsel op te kunnen zuigen.
Perichondrium
vlies rond kraakbeen.
Peribranchiale ruimte
ruimte waarbinnen de kieuwen liggen. Gezien bij Branchiostoma als ruimte rond kieuwen en atrium, via atrioporus in contact met het milieu.
Pericard
het hartzakje. Zak waarin het hart gelegen is, bestaande uit 2 lagen of bladen die een holte omsluiten. Spleetvormige holte is gevuld met vloeistof en de binnenste laag is vergroeid met de hartspier. Bij dieren met een open bloedvatenstelsel (Romalea species bijvoorbeeld) komt het bloed eerst in de hartzak en daarna pas in het hart.
Pereiopoda
looppoten, de thoracale aanhangsels bij Crustacea.
Penetratieklieren
klieren bij Platyhelminthes. Ze worden gebruikt door het larvaal stadium van de cercaria om in een gastheer binnen te dringen via afscheiding van de aangemaakte bijtende stoffen.
Pelvisch
in de bekkenzone liggend (plaatsbepaling).
Pellucidus
doorschijnend. De zona pellucida bij en eicel is dan ook tamelijk transparant.
Pellicula
een kleine wand buiten de cel bij ééncelligen. Een levende gelatineuze buitenste plasmatische laag.
Pelagisch
in open zee levend.
Pedicel
basislid bij de antennae van de Crustacea.
Pectoraal
tot de borstzone behorend (plaatsbepaling).
Pectine
kamvormige structuur.
Phasmidae
een paar van uitwendige zintuigorgaantjes bij de Nematoda.
Pharynx
te vergelijken met de slokdarm bij de mens. Gespierd kanaal dat volgt op de mondopening.
Phalangi
beentjes in de vingers en tenen van Vertebrata. De kootjes.
Pinocytosis
opnemen van vloeistof door een cel.
Pinacocyten
plaatvormige polygonale en contractiele cellen bij de Porifera die zich langs buitenkant en in de kanalen van de spons tot een doorlopend epitheel omvormen. Deze aflijning wordt ook pinacoderm genoemd.
Pleurobranchia
kieuwen die op pleuriet zijn ingeplant. Gezien bij de Crustacea.
Pleopoda
de zwempoten van de Crustacea. Deze zijn ingeplant op het abdomen.
Pleon
synoniem voor abdomen bij de Crustacea.
Plastide
een korrelvormig celorganel dat typisch is voor plantaardige cellen. Start als een proplastide dat kan differentiëren tot een chloroplast, chromoplast of leucoplast.