Geologische Vereniging
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Planten en dieren > Geologie
Datum & Land: 04/07/2013, NL
Woorden: 467
Evaporieten
indampingsgesteenten ontstaan door het verdampen van zeewater en het water van meren, die gezien het klimaat, dat gunstig is voor snelle verdamping meestal woestijn - of steppemeren zijn. Evaporieten bestaan uit goed oplosbare zouten, zoals chloriden en sulfaten van kalium, natrium, calcium en magnesium. Hoewel dolomiet in vergelijkbare omstandigheden kan ontstaan rekent men het niet tot de evaporieten, omdat het ontstaat uit kalkslib en dus niet valt onder de definitie 'goed oplosbare stoffen'.
extrusiegesteente
lava + gefragmenteerd gesteentemateriaal.
exogene processen
de werking komt van buitenaf, uit de atmosfeer, hydrosfeer, biosfeer.
Exichnia
onder de laag liggend, maar wel in contact ermee.
fauna
het geheel van alle dierlijke leven.
Faciës
lithologische groepering, die duidt op een constant milieu het geheel van minerale samenstelling, korrelgrootte, fossielinhoud en aard van de gelaagdheid, waaruit conclusies kunnen worden getrokken over de omgeving het milieu, waarin het gesteente is gevormd. Voofrbeeld: diep water of een kenmerkende fauna.
flora
plantaardig leven.
Fossilisatie
het ontstaan van een fossiel uit een organisme.
Formatie
een lagenpakket als onderverdeling van een assise. Men kent lithologische en biostratigrafische formaties. Een Formatie is karteerbaar tot 1:50000.
Fodinichnia
voedingsgangen.
fumarolen
gasbronnen, die soms zwavel bevatten.
Fugichnia
vluchtsporen. Hieronder vallen de fossiele voetstappen loopsporen van mens en dier en hun voorouders.
fytoplankton
phytoplankton plantaardig plankton.
Gastropoden
Slakken letterlijk: Buikpotigen zijn de meest verbreide mollusken. Ze tellen zo'n 100.000 soorten, die in vrijwel alle milieusvoorkomen.
Gastrolieten
Gastrolithen maagstenen, die sommige dieren, zoals reptielen en vogels in hun maag als maalstenen gebruiken, zullen wel moeilijk herkenbaar blijven, hoewel ze stellig ook fossiel zullen voorkomen.
gespannen grondwaterspiegel
drukspiegel treedt op, als een ondoordringbare laag het grondwater verhindert om te stijgen tot de echte spiegel. Het water kan dan onder een zodanige druk komen te staan, dat het in een boring of natuurlijke bron omhoogspuit als artesisch water. Deze naam is afgeleid van Artois in Frankrijk.
genus
geslacht - Homo.
Gidsfossielen
fossielen van organismen, die voorkomen in voldoende aantallen in voldoende grote gebieden en die in deze vorm betrekkelijk kort hebben geleefd. Daardoor zijn ze geschikt voor correlatie en relatieve datering, respectievelijk voor het vaststellen van gelijktijdigheid van gesteentepakketten.
gleybodems
bodems met kenmerken van stagnerend grondwater. Door het afwisselend stijgen en dalen van het grondwater met beurtelings reducerend en oxyderend milieu. Hierdoor ontstaat er een vlekkerige ijzerneerslag in een grijze omgeving.
glabella
het middengedeelte van het kopschild. De zijstukken van het kopgedeelte heten de wangen. De zijstukken van borststuk en staartstuk zijn de pleurae.
Graptolithina
Graptolieten leefden in het Paleozoïcum en zijn uitgestorven. Het was een kolonievormend organisme.
Gyrolithes
spiraalvormige kruipgangen uit zanden van de Formatie van Vaals van het Boven-Krijt in Zuid-Limburg. Ook bekend in vuursteen-zwerfstenen uit Scandinavië.
Gymnospermae
Pinophyta naaktzadigen zijn over het algemeen bomen of heesters en typische windbloeiers.
Hardwaterlagen
bruine, jonge, humeuze inspoelingslagen en zand onder veenafzettingen. De waterdoorlatendheid ervan is klein.
Hexactinellidea
glassponzen, (vroeger ook Hyalospongia genoemd), met een skelet van kiezelzuur.
Hemichordata
Branchiotremata Kraagdieren.
Holothuroidea
Zeekomkommers, Cambrium, Carboon - recent.
Homo sapiens
denkende mens.
Hooggebergte
terrein met lokaal reliëf van meer dan 1500 m.
Hypichnia
in het onderste grensvlak van de laag liggend.
Intrazonale processen
processen, die niet afhankelijk zijn van het klimaat, maar b.v. gebonden aan bepaalde landschappen of gesteenten.
intrazonale bodems
bodems, gevormd onder factoren, die de klimaatfactoren overheersen.
klimaatzones
gebieden met overeenkomstig klimaat.
klimaten
weersomstandigheden in bepaalde gebieden 'het jaar rond', bepaald over lange perioden, gewoonlijk van 30 jaar.
klimaatgordels
gebieden met gelijke gemiddelde weertoestand gedurende een lange reeks van jaren.
kolonie
een leefgemeenschap van afhankelijke organismen.
Krystallos
ijs. De Grieken beschouwden bergkristal als zo sterk bevroren water, dat het niet meer kon ontdooien.
lava
uitvloeiend en uitgestroomd stollingsgesteente.
latosols
laterietische bodems bodems van tropische oorsprong. Ze zijn veelal dik en rood van kleur, met kaoliniet, hematiet en vaak gibbsiet.
Laagland
terrein met hoogteverschillen van 0 - 200 m.
lchthyosaurus
vishagedis uit Trias, Jura en Krijt, waarvan vooral losse wervels en fragmenten van kaken met tanden heeft gevonden, leek veel op de Dolfijn.
lchnologie
de wetenschap, die zich bezighoudt met sporen, die worden achtergelaten door levende organismen de ichnofauna,inclusief hun beschrijving, classificatie en interpretatie.
lens
een gesteentelichaam, dat aan beide zijden uitwigt en op niets uitloopt.
leem
een mengsel van klei, silt en zand, waarin de siltfractie overheerst.
Littorina
Alikruik.
Lithostratigrafie
de tak van de stratigrafie, die zich bezighoudt met de beschrijving van gesteentelagen op basis van gesteentekenmerken van de lithologie gesteentekunde van de lagen.
Lithophaga lithophaga
Zeedadel de 'steeneter'.
lijduinen
zandtongen, die zich niet verplaatsen.
Luminiscentie
het lichten van een stof onder invloed van een of andere straling, opgewekt door natuurkundige of chemische reacties, met uitzondering van de zuivere warmtestraling.
Lycopodiophyta
wolfsklauwen Lycospora Lycopodiales.
Mammalia
Zoogdieren.
mariene processen
werking van de zee.
Magnoliophyta
Angiospermae bedektzadigen bloeiende planten.
Magma
gesmolten gesteente in de bovenmantel en de onderkorst van de aarde. Magma is een mengsel van silicaten en oxiden met verschillende smeltpunten. Hierdoor zullen bij stolling bepaalde silicaten het eerst kristalliseren, terwijl de daarna tot stolling komende bestanddelen zich in de overgebleven ruimten zullen moeten schikken.
Macrofossielen
met het blote oog zichtbare fossielen.
metamorfose
rekristallisatie van gesteente in vaste toestand, meestal op grote diepte.
metamorfose
in de biologie: gedaanteverwisseling gedurende de levensfasen van een dier.
metamorfe gesteenten
ontstaan door rekristallisatie metamorfose, meestal op grote diepte.
metabolisme
stofwisseling van organismen.
Mesofossielen
de groep daar tussenin, met afmetingen tussen ca. l en 2.4 mm.
Mineraalinhoud
De belangrijkste maatstaf voor de indeling en naamgeving van stollingsgesteente is de mineraalinhoud. In hoge mate bepalend is de aanwezigheid of afwezigheid van kwarts.
Middengebergte
terrein met lokaal reliëf van 200 - 1500 m.
Microfossielen
fossielen van microscopisch kleine afmetingen alleen onder een microscoop goed zichtbaar.
morfologie
in paleontologie: de vorm van een organisme als geheel of in zijn algemene kenmerken.
Monotremata
Cloacadieren eierleggend. Bv. Vogelbekdier.
Monodelphia
Placentalia Placentadieren hogere zoogdieren.
Monocraterion
een bundel kruip- of graafgangetjes in Cambrische kwartsietische zandstenen.
Mollusca
Weekdieren.
Moeraskalk
is zachte kalkafzetting, ontstaan in waterbekkens in het Pleistoceen. Dit komt o.a. voor in Midden-Limburg en in de omgeving van Winterswijk.
Myriopoda
Duizendpoten.
Nannofossielen
de allerkleinste groep, kleiner dan ca. 0.03 mm, meestal uitgedrukt in mu.
nannoplankton
plankton kleiner dan 0.03 mm.
Natica
Tepelhoorn. Bolvormig. Trias - recent. Recent aan de Nederlandse kust; het Tertiair; al bekend uit het Krijt van Limburg. De Tepelhoorn is een roofdier. Hij boort andere schelpen aan.
Nemertea
Rhynchocoela Snoerwormen
nekton
het geheel van vrijzwemmende diertjes in water.
Nievelsteiner zandsteen
een zandsteen, die is ontstaan door verkitting van kwartszand in de vorm van zilverzand. Het komt voor in de omgeving van Eygelshoven. Het is als bouwsteen o.a. gebruikt voor de kerken van Eygelshoven en van Margraten, voor het Klooster Rolduc en voor de beroemde Romeinse sarcophaag van Simpelveld.
nomenclatuur
(wetenschappelijke) naamgeving.
Obsidiaan
vulkanisch glas, dat ontstaat bij zeer snelle afkoeling.
Ombrogveen
veen, dat vrijwel alle water verkrijgt uit de atmosfeer, uit neerslag, zoals bij hoogveen. Dit veen ligt dus boven de grondwaterspiegel.
ontogenese
de ontwikkeling van individu tot volwassenheid.
Onderrijk Cormophyta
vaatplanten. De vaatplanten omvatten mossen + varens + bloeiende planten.
Ophiomorpha
kreeftegangen in het zand van het Krijt en Mioceen van Zuid-Limburg en in Kunrader Kalksteen.
Ophiuroidea
Slangsterren. Een subklasse met 1900 soorten, met armen tot 0.70 m larng. Het kalkskelet bestaat uit een groot aantal platen.
orogenese
gebergtevorming.
Osteologie
de studie van botten.
Osteichthyes
Beenvissen Pisces.
Ostrea
gewone oester.Krijt - recent. Radiale ribben op één van de kleppen.
Pascichnia
voedselsporen van sedimenteters en graassporen.
pandemisch
kosmopolitisch wijdverbreid voorkomend.
Parasitisch
levend van levende organismen. Terwijl planten autotroof zijn ze produceren hun voedsel d.m.v. fotosynthese, zijn fungi heterotroof ze absorberen (evenals dieren) hun voedsel.
Paramoedra's
langwerpige, vrijwel verticale kiezelconcreties vuursteen in kalkgesteente. Vaak peervormig. Paramoedra letterlijk: peren van de zee. De Duitsers hebben er ook een mooie naam voor: Sasznitzer Blumentopfen. Ze gaan soms uit van een hardground naar beneden. Maar ze doorkruisen ook vaker verticaal de horizontale vuursteenlagen. Men neemt aan, dat ze zijn ontstaan uit graafgangen, meestal van wormen.
palynologie
de studie van pollen stuifmeelkorrels, sporen en van andere microfossielen, zoals b.v. dinoflagellaten.
paleozoölogie
de studie van fossiele dieren
Paleovulkanisme
vulkanisme in het geologische verleden.
paleontologische reeks
een serie van fossiele vormen, waardoor een ontwikkelingsproces zichtbaar wordt.
Paleopathologie
ziekte bij fossiele organismen.
Paleontologie
de wetenschap van fossielen de studie van fossielen.
Paleoichnologie
de studie van fossiele levenssporen (niet van schimmels e.d.).
Petricolidea
Petricola pholadiformis. Amerikaanse boormossel.
Pelmatozoa
gesteelde vastgehechte stekelhuidigen.