Collegenet - Woordenlijst Nederlands-Vlaams

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Taal en literatuur > Vlaamse woorden
Datum & Land: 10/06/2014, NL/BE
Woorden: 409


dakhaas
Vlaams voor het Nederlandse woord ` kat`

dactylo
Vlaams voor het Nederlandse woord ` typiste`

dabben
Vlaams voor het Nederlandse woord ` graven`

deugniet
Vlaams voor het Nederlandse woord ` schavuit`

deugniet
Vlaams voor het Nederlandse woord ` boef`

deugnieterij
Vlaams voor het Nederlandse woord ` kattenkwaad`

den drog
Vlaams voor het Nederlandse woord ` drugs`

demi
Vlaams voor het Nederlandse woord ` halflang kledingstuk`

de 900
Vlaams voor het Nederlandse woord ` noodhulpdienst`

dikkenek
Vlaams voor het Nederlandse woord ` iemand met te veel pretenties`

dikke proficiat
Vlaams voor het Nederlandse woord ` zeer gefeliciteerd`

dialogeren
Vlaams voor het Nederlandse woord ` tweegesprek voeren`

dotskop
Vlaams voor het Nederlandse woord ` domkop`

dopgeld
Vlaams voor het Nederlandse woord ` werkloosheidsgeld`

doordoen
Vlaams voor het Nederlandse woord ` verkwisten`

doktoor
Vlaams voor het Nederlandse woord ` dokter`

doening
Vlaams voor het Nederlandse woord ` boerenhof`

droogkuis
Vlaams voor het Nederlandse woord ` chemisch reinigen`

dras
Vlaams voor het Nederlandse woord ` koffiedik`

duurbaar
Vlaams voor het Nederlandse woord ` dierbaar`

dynamiteren
Vlaams voor het Nederlandse woord ` opblazen`

eerste zit
Vlaams voor het Nederlandse woord ` examenperiode`

eenzelvigheidskaart
Vlaams voor het Nederlandse woord ` identiteitskaart`

een bobbel ophebben
Vlaams voor het Nederlandse woord ` dronken zijn`

eetschapraai
Vlaams voor het Nederlandse woord ` provisiekast`

embrayage
Vlaams voor het Nederlandse woord ` versnelling`

eraanhangen
Vlaams voor het Nederlandse woord ` verliezen`

expertencommissie
Vlaams voor het Nederlandse woord ` commissie van deskundigen`

excellent
Vlaams voor het Nederlandse woord ` uitstekend`

exuberant
Vlaams voor het Nederlandse woord ` overdadig`

ezelsbank
Vlaams voor het Nederlandse woord ` verdachtenbankje`

facteur
Vlaams voor het Nederlandse woord ` postbode`

fenix
Vlaams voor het Nederlandse woord ` domkop`

fijnaard
Vlaams voor het Nederlandse woord ` slimmerik`

fijn
Vlaams voor het Nederlandse woord ` uitgekookt (slim)`

fijn garen spinnen
Vlaams voor het Nederlandse woord ` slim te werk gaan`

flodderen
Vlaams voor het Nederlandse woord ` liefkozen`

flodderen
Vlaams voor het Nederlandse woord ` strelen`

flodderen
Vlaams voor het Nederlandse woord ` vertroetelen`

fleuris
Vlaams voor het Nederlandse woord ` pleuris`

flets
Vlaams voor het Nederlandse woord ` flensje`

flat
Vlaams voor het Nederlandse woord ` baret`

foor
Vlaams voor het Nederlandse woord ` kermis`

foef
Vlaams voor het Nederlandse woord ` kut`

frituur
Vlaams voor het Nederlandse woord ` cafetaria`

fritten
Vlaams voor het Nederlandse woord ` patat`

fritten
Vlaams voor het Nederlandse woord ` friet`

frisco
Vlaams voor het Nederlandse woord ` ijsje (aan een stokje)`

frikkadel
Vlaams voor het Nederlandse woord ` gehaktbal`

frietkot
Vlaams voor het Nederlandse woord ` cafetaria`

frang
Vlaams voor het Nederlandse woord ` frank (munteenheid)`

frulwerk
Vlaams voor het Nederlandse woord ` prutswerk`

frou-frou
Vlaams voor het Nederlandse woord ` pony (kapsel)`

gasthuis
Vlaams voor het Nederlandse woord ` ziekenhuis`

gardevil
Vlaams voor het Nederlandse woord ` politieagent`

garçon
Vlaams voor het Nederlandse woord ` ober`

garagiste
Vlaams voor het Nederlandse woord ` garagehouder`

gans
Vlaams voor het Nederlandse woord ` heel`

galet
Vlaams voor het Nederlandse woord ` roomijs`

gaai
Vlaams voor het Nederlandse woord ` domkop`

gewezen
Vlaams voor het Nederlandse woord ` voormalig`

geus
Vlaams voor het Nederlandse woord ` slecht katholiek`

generalist
Vlaams voor het Nederlandse woord ` huisarts`

geleg
Vlaams voor het Nederlandse woord ` boerderij met landerijen`

gekend
Vlaams voor het Nederlandse woord ` bekend`

geitendoktoor
Vlaams voor het Nederlandse woord ` dierenarts`

geitenboer
Vlaams voor het Nederlandse woord ` keuterboer`

gebuur
Vlaams voor het Nederlandse woord ` buurman of buurvrouw`

gebrevetteerd
Vlaams voor het Nederlandse woord ` gediplomeerd`

geassureerd
Vlaams voor het Nederlandse woord ` onbeschaamd`

geassureerd
Vlaams voor het Nederlandse woord ` stout`

godsbedrieger
Vlaams voor het Nederlandse woord ` schijnheilige`

grofke
Vlaams voor het Nederlandse woord ` bruinbrood`

grasplein
Vlaams voor het Nederlandse woord ` gazon`

gunstkaart
Vlaams voor het Nederlandse woord ` vrijkaartje`

guidon
Vlaams voor het Nederlandse woord ` stuurstang (fiets)`

hardi
Vlaams voor het Nederlandse woord ` veteraan`

half-groot glas bier
Vlaams voor het Nederlandse woord ` halflang kledingstuk`

hesp
Vlaams voor het Nederlandse woord ` ham`

heffer
Vlaams voor het Nederlandse woord ` zuipschuit`

hilte
Vlaams voor het Nederlandse woord ` fuik`

hiel
Vlaams voor het Nederlandse woord ` broodkapje`

hof
Vlaams voor het Nederlandse woord ` tuin`

hoerenkot
Vlaams voor het Nederlandse woord ` hoerenkast`

hoving
Vlaams voor het Nederlandse woord ` tuin`

iets uit je botten slaan
Vlaams voor het Nederlandse woord ` flauwekul vertellen`

ijzerendraadmuziek
Vlaams voor het Nederlandse woord ` gitaarmuziek`

inkom
Vlaams voor het Nederlandse woord ` ingang`

in d'n dop
Vlaams voor het Nederlandse woord ` werkloos`

jan kak
Vlaams voor het Nederlandse woord ` jan thys (tv-presentator)`

jan knobbel
Vlaams voor het Nederlandse woord ` jan thys (tv-presentator)`

jan publiek
Vlaams voor het Nederlandse woord ` jan en alleman`

jeannet
Vlaams voor het Nederlandse woord ` homoseksueel`

je bebbel houden
Vlaams voor het Nederlandse woord ` je mond houden`

jongedochter
Vlaams voor het Nederlandse woord ` ongetrouwde vrouw`

job
Vlaams voor het Nederlandse woord ` baantje`

kassei
Vlaams voor het Nederlandse woord ` kinderkopje (straatkei)`

kaske
Vlaams voor het Nederlandse woord ` helm`

kamp
Vlaams voor het Nederlandse woord ` woonwagencentrum`

kalot
Vlaams voor het Nederlandse woord ` pruik`