BeterZeilen
Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen.
De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd.
We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Transport en verkeer > Zeilen
Datum & Land: 01/09/2022, NL
Woorden: 210
Aan de grond
Aan de grond betekent dat het schip vastligt op een ondiepte.
Aan de grond
Aan de grond betekent dat het schip vastligt op een ondiepte.
Achtergrondspeiling
De achtergrondspeiling is een kijktechniek waardoor je onder andere kunt voorspellen of je op aanvaringskoers ligt. Hoe werkt het; je kijkt hoe een schip zich beweegt ten opzichte van een vast punt op de achtergrond. Wanneer het kruisende schip zich naar voren beweegt ten opzichte van de achtergrond zal het schip voorlangs gaan, wanneer het zich naar achteren beweegt achterlangs. Wanneer de achtergrond en het schip op dezelfde plek blijven, lig je op een aanvaringskoers.
Achteruit zeilen
Achteruit zeilen is deinzen en tegelijkertijd gebruik maken van de zeilen. Om achteruit te zeilen zorg je dat je helemaal stil komt te liggen. Vervolgens duw je het grootzeil helemaal uit en geef je goed roer voor deinzend schip. Je kunt ook het grootzeil eerder of later uitduwen. Je zult dan achteruit zeilen.
Achterlijker dan dwars
Achterlijker dan dwars is het maken van een dwarspeiling en dan nog een stuk doorvaren voordat je overstag gaat, omdat afstand en golven ervoor zorgen dat je verlijert en niet uitkomt waar je wilde uitkomen. Je neemt een punt achterlijker dan dwars wanneer de afstand tussen schip en punt heel groot is, en ook wanneer er hoge golven staan, omdat beide ervoor zorgen dat het schip (absoluut) veel verlijert.
Achtje
(knoop) Een achtje leggen in een lijn is op een stuk in de lijn zelf een acht te knopen. Dit dient vaak om het uiteinde te verdikken, zoals bij fokkeschoten. Voor een permanente verdikking kan beter een eindsplits worden gemaakt.
Afhouden
Het afhouden van een schip is het voorkomen dat een schip te hard op de kade botst, vaak om averij te voorkomen. Je kunt hiervoor je bijvoorbeeld je been of arm gebruiken, of een instrument. Let bij afhouden op dat er geen ledematen tussen de wal en het schip geraken.
Afkruisen
Afkruisen is het net niet voor de wind gaan varen maar juist ruime wind varen met af en toe een gijp. (je kruist dus naar beneden) Dit wordt gedaan omdat de ruime koers veel sneller is als de voordewindse koers, waardoor het slim kan zijn om ruime wind te varen. Dit wordt ook wel kruisen voor de wind genoemd.
Afmeren
Het afmeren van het schip is het voor langere tijd vastleggen aan een vast punt. Hierbij is het verstandig om stootwillen te bevestigen tussen het schip en de wal om schade te voorkomen, en het schip minimaal met twee lijnen vast te leggen (en het liefst met een spring).
Afstoppen
Het afstoppen van een schip verwijst naar een methode waarop je een schip dat hard aankomt langzaam kan afremmen, bijvoorbeeld met een landvast. Je zorgt er bij het afstoppen voor dat een schip langzaam afremt, door de landvast te laten slippen. Een andere mogelijkheid is een puts gebruiken.
Aftuigen
Het aftuigen van een zeilschip zijn alle handelingen die ervoor zorgen dat het schip niet meer kan zeilen. Dit is bijvoorbeeld het strijken van de zeilen. Na het aftuigen kan de boot nachtklaar worden gemaakt of kan er worden aangelegd. Aftuigen is het tegenovergestelde van optuigen.
Afvallen
Afvallen is de vaarrichting van de boot zo veranderen, dat de voorsteven van de boot zich van de wind af beweegt (lij). De boot vaart dan minder tegen de wind in. Een voorbeeld is afvallen van halve wind naar ruime wind. Een ander voorbeeld is van in de wind naar aan de wind. Afvallen is het tegenovergestelde van oploeven.
Afvaren
Afvaren is het verlaten van een vast punt om (verder) te gaan zeilen. Afvaren doe je als de boot vaarklaar is. Afvaren kan vanaf een hogerwal met gehesen zeilen. Hierbij deins je eerst een stukje en vaart dan weg. Hetzelfde geld voor een langswal, alleen deins je dan niet. Afvaren van een lagerwal doe je met gestreken zeilen, je boomt of pagaait je boot naar aan de wind, hijst de zeilen en vaart weg.
Anker op
(gaan) Anker op gaan is het ophalen van het anker om verder te varen.
Ankeren
Ankeren is het stilleggen van het schip op het water door middel van een anker. Hierdoor is het mogelijk om, zonder een vaste wal, het schip stil te leggen en bijvoorbeeld te pauzeren of zelfs te overnachten.
Ankergast
De ankergast is de maat van de stuurman die het anker bedient. Meestal is de ankergast ook de fokkemaat.
Ankerpeiling
De ankerpeiling is een manier om te controleren of je anker goed houdt. De ankerpeiling gaat als volgt; je neemt een punt dwars op het schip, en kijkt na een poosje of het punt verschoven is. Zo niet, dan weet je dat het anker houdt. Is het punt wel bewogen, zul je opnieuw moeten ankeren.
Averij
Averij is het schade oplopen aan je schip. Dit kan voorkomen bij een aanvaring of bij het verkeerd afmeren van een schip.
Ballasttrim
Ballasttrim, ook wel gewichtstrim of gewichtsverdeling, is het verplaatsbare gewicht in de boot gebruiken om zo optimaal mogelijk te zeilen. Het verplaatsbare gewicht is meestal alleen de bemanning. Het gewicht kan bijvoorbeeld worden gebruikt om te sturen, of om de boot een positieve helling te laten maken.
Bakboord
Bakboord betekent, gezien vanaf de stuurman kijkend naar voren, links. Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat het gaat om de zijde vanaf de stuurman, en niet om de zijde ten opzichte van de spreker. Wanneer je bijvoorbeeld naar de achterzijde van het schip kijkt, en je zegt ‘links’, denken anderen dat je ‘rechts’ vanuit het oogpunt van jou bedoelt. Echter, wanneer je bakboord zegt, weet iedereen dat je de linkerzijde van het schip bedoelt vooruitkijkend. Bakboord is het tegenovergestelde van stuurboord.
Beaufort
“De Ier Sir Francis Beaufort (1774-1857) is bekend om zijn windschaal, bedacht in 1838 op basis de hoeveelheid zeil die een groot schip kon voeren bij een zwakke bries, storm of orkaan. Uitgangspunt voor de schaal is de druk die de wind uitoefent op de zeilen. Pas in 1873 werd de Beaufortschaal internationaal aanvaard en vandaag de dag is de schaal van Beaufort een uitgebreide dertiendelige schaal met de gevolgen van wind op zee en boven land. Vrijwel alle wind- en stormwaarschuwingen worden uitgedrukt in Beaufort.” (afkomstig van het KNMI).
Beleggen
Het beleggen van een lijn is het vastmaken van een lijn aan een kikker door er achtjes omheen te draaien. De kikker heeft twee uiteinden, en hieromheen worden de achtjes belegd. Een belegging eindigt altijd met een halve steek.
Bemanning
De bemanning aan boord zijn de personen die een functie uitvoeren op het schip. Voorbeeld is de schipper, de stuurman en de fokkemaat. Op veel kleinere boten wordt met bemanning vaak de ‘maat’ of fokkemaat mee bedoeld. Personen op het schip die geen functie hebben zijn geen bemanning maar passagiers.
Benedenwinds
Benedenwinds is de plek die aan de lijzijde van het schip bevindt, en is het gebied waar het schip lager dan halve wind moet varen om te bereiken.
Benedenwinds punt
Een benedenwinds punt is een punt die aan de lijzijde van het schip bevindt. Om dit punt te bereiken moet je lager dan halve wind varen.
Betonning
Betonning is het met behulp van markeringen aangeven van een vaarwater of het aangeven van een gevaarlijke ondiepte. Kardinale betonning dient voor gevaarlijke ondieptes en obstakels, laterale betonning is markering voor vaarwaters.
Bezeild
Bezeild betekent dat een schip in een keer naar een bepaald punt kan zeilen, zonder op te hoevenkruisen. Wanneer een punt bezeilbaar is, betekent dit dus dat er rechtstreeks heen gevaren kan worden.
Bijliggen
Bijliggen van een zeilschip verwijst naar een bepaalde stand van de zeilen en het roer waardoor een schip geen helling meer maakt, erg langzaam gaat en relatief weinig verlijert. Bijliggen kan gebruikt worden wanneer de situatie vereist dat het schip geen hinder vormt door snelheid of helling (bijvoorbeeld nadat een man binnen is gehaald nadat hij overboord is geslagen). Bijliggen gaat als volgt: de fok bak, het grootzeil volledig los en het roer 90 graden voor oploeven.
Binnen de wind
Wanneer je verder afvalt dan voor de wind, geraak je binnen de wind. Dit kan je onder andere zien wanneer de fok ver aan de verkeerde kant staat. Eigenlijk vaar je, wanneer je binnen de wind vaart, ruime wind voor de andere zijde. Voorbeeld: binnen de wind over bakboord varen is eigenlijk ruime wind over stuurboord met het grootzeil aan de verkeerde zijde. Wanneer je te ver binnen de wind vaart, kan je een klapgijp krijgen. De wind vangt dan vanaf de andere kant van je grootzeil wind, waardoor je gijpt. Je kunt dit herkennen aan de giek; deze gaat dansen (op en neer bewegen) wanneer hij bijna klapt.
Binnenvaart Politiereglement
(BPR) Het Binnenvaart Politiereglement (BPR) bevat de verkeersregels voor de Nederlandse binnenwateren. Zo staan hierin de borden en overige verkeerstekens vermeld, de te voeren verlichting, tekens en geluidsseinen voor vaartuigen, en de voorrangs- en uitwijkregels op het water.
Boeggolf
De boeggolf is de golf in het water die het schip maakt doordat de boeg door het water snijdt. De boeggolf is vlak achter de boeg te zien.
Bomen
Bomen is het gebruiken van een lange houten stok/paal, die je schuin naar achteren in de grond steekt om je schip voort te bewegen. Een alternatief is pagaaien of wrikken. Een boom bestaat uit de volgende onderdelen: de druif, de teen, de hak en boom zelf. Het voordeel van bomen is dat het erg snel gaat, het nadeel is dat je ondiepe grond nodig hebt.
Bovenwinds
Bovenwinds is de plek die aan de loefzijde van het schip bevindt, en is het gebied waar het schip hoger dan halve wind moet varen om te bereiken.
Bovenwinds punt
Een bovenwinds punt is een punt die aan de loefzijde van het schip bevindt. Je kunt er niet rechtstreeks heen zeilen, maar moet met een overstag of opkruisen er komen.
Breien
(lijnen) Het breien van lijnen is vaak een handeling wanneer het schip nachtklaar wordt gemaakt, en is het ophangen van een lijn zonder dat er schade of geluidshinder kan ontstaan.
Broodpoeper
Een broodpoeper is een bijnaam voor een groot binnenvaartschip.
Buiswater
Buiswater is het water dat tijdens het zeilen in de boot spat. Dit kan soms met aanzienlijke hoeveelheden gaan. Door te hozen kan het buiswater worden verwijderd.
Buien
Buien op het water zorgen vaak voor een toename in de windkracht, in tegenstelling tot regenvelden. Je kunt een bui aan zien komen aan de donkere wolken de met de wind mee gaan. Als ze tegen de wind ingaan heb je te maken met onweer. Tijdens een bui neemt de windkracht toe, en vooral de kans op vlagen is zeer groot. Bij licht weer is dit juist fijn, bij zwaarder weer moet je goed opletten. Tevens kunnen buien zorgen voor een verandering in de windrichting.
Deinzen
Deinzen is een achterwaartse beweging van het schip. Wanneer een schip achteruit gaat, deinst het schip. Het roer werkt dan precies andersom. Wanneer je deinst, kan je ook achteruit zeilen. Deinzen doe je door precies in de wind te gaan liggen met alle zeilen los, en precies op het moment dat de boot stilligt langzaam roer voor deinzend schip geven. In het begin heel subtiel, na enige snelheid kan je meer bijsturen.
Diepgang
De diepgang van het schip is de diepte van het schip. Een schip steekt diep wanneer het een kiel heeft en is ondiep wanneer het (zij)zwaarden heeft.
Dode hoek
(windrichting) De dode hoek is het gebied in de wind waar je niet kunt zeilen. Deze hoek is ongeveer 80/90 graden, afhankelijk van de windkracht. De grenskoersen naast de dode hoek zijn de hoog aan de windse koersen.
Dode hoek
(grote schepen) De dode hoek van grote schepen verwijst naar het gebied vlak voor een groot schip waar de schipper geen zicht op heeft vanwege de hoge steven. Een schipper van een groot schip (bijvoorbeeld broodpoeper) kan niet zien wat er voor zijn schip gebeurd, wees daarom alert hier niet te komen.
Doorzetten
Het doorzetten van een val houdt in dat de lijn nog een stukje strakker wordt doorgezet, zodat het zeil beter komt te staan. Wanneer iemand vraagt of de vallen kunnen worden doorgezet, houdt dit dus in dat de vallen strakker moeten.
Driften
Driften is een bedoelde zijwaartse beweging van het schip. Driften verschilt van verlijeren op het punt dat het verlijeren een ongewenste zijwaartse beweging is, en driften een bedoelde zijwaartse beweging. Dit onderscheid wordt echter niet door iedereen aangehouden, en ik weet ook niet zeker of dit ‘waar’ is. Je kunt bewust driften; voor meer informatie hierover lees “driften op halve wind” en “driftend overstag en gijpen“. Driftbeperkende middelen zorgen ervoor dat de driftbeweging minder wordt.
Draaigijp
Een draaigijp is met maken van een gijp terwijl het schip een draai maakt, bijvoorbeeld van ruime wind naar ruime wind of zelfs halve wind naar halve wind. Dit in tegenstelling tot de S-gijp waarbij op een vrijwel rechte lijn wordt gegijpt.
Driftbeperkende middelen
Driftbeperkende middelen zijn delen van het onderwaterschip die ervoor zorgen dat de boot geen of minder zijwaartse beweging maakt, zodat het schip minder verlijert/drift. Voorbeelden zijn de kiel of het zwaard, het roerblad en het gehele onderwaterschip.
Dwarspeiling
De dwarspeiling op een zeilschip wordt gebruikt om een 90 graden hoek te voorspellen, vooral gebruikt om te weten waar je uitkomt wanneer je overstag gaat. Een dwarspeiling maak je door een lijn dwars op het schip te nemen, aan de loefzijde van je schip (arm uitsteken). Wanneer je het punt ‘aanwijst’ waar je heen wilt, kun je overstag. Na de overstag zal je merken dat je er recht op afvaart. Dat komt omdat de hoek tussen aan de wind en aan de wind ongeveer 90 graden is. Bij een lange afstand tussen de boot en het punt neem je hem achterlijker dan dwars, bij een hele korte afstand voorlijker dan dwars.Â
Eindstabiliteit
Eindstabiliteit verwijst naar de mate waarin het oprichtend koppel in staat is het schip recht te houden wanneer het schip behoorlijk schuin gaat. Aanvangstabiliteit gaat over wanneer het schip erg schuin gaat. Wanneer een schip een lage eindstabiliteit heeft, houdt dat in dat het schip bij veel wind het schip goed recht kan houden. Voor meer informatie hierover: Stabiliteit op een schip.
Fok
De fok is een van de mogelijke zeilen van een zeilschip. De fok zit meestal voor op het schip bevestigd, voor het draaipunt. Op grote schepen (tall ships) en grotere schepen van de bruine vloot zitten voor de fok nog andere zeilen, zoals de kluivert. Op kleinere schepen is, wanneer aanwezig, de fok vaak het voorste zeil. De fok is een stuk kleiner dan het grootzeil. Wanneer het voorste zeil groter is, wordt dit een genua genoemd. De fok wordt soms bij ruime koersen (ruime en voor de wind) gewisseld voor een spinakker. De fok zorgt in samenspel met het grootzeil voor een groot deel van de snelheid. Daarnaast kan de fok, omdat hij zich voor het draaipunt bevindt, de boot laten afvallen.
Fok bak
Fok bak is het aantrekken van de fok aan de ‘verkeerde’ zijde, zodat de fok een sterke afvallende werking krijgt. Wanneer je voor de wind vaart en de fok staat aan de andere zijde, heet dit fok te loevert en is er geen afvallende werking.
Fok te loevert
Fok te loevert is het overhalen van de fok naar de andere zijde wanneer je voor de wind vaart. Wanneer je precies voor de wind vaart, zit het grootzeil voor de fok, en de fok vangt dus ook geen wind. Wanneer je de fok dan naar de andere zijde haalt, vangen beide zeilen wel wind. De fok moet zover gevierd zijn dat hij mooi bol staat. Dit wordt ook wel melkmeisje genoemd.
Fokkemaat
De fokkemaat staat onder het commando van de stuurman. De fokkemaat is verantwoordelijk voor de bediening van de fok, en volgt tevens commando’s op van andere aard.
gennakeren
gennakeren betekent dat je aan het varen bent met een gennaker, net zoals je het hebt over spinnakeren of spi’en. De gennaker wordt gebruikt op koersen ruimer dan halve wind en is een groot bol zeil die helemaal voorop je schip is bevestigd.
Gewichtsverdeling
Gewichtsverdeling, ook wel ballasttrim of gewichtstrim, is het verplaatsbare gewicht in de boot gebruiken om zo optimaal mogelijk te zeilen. Het verplaatsbare gewicht zijn meestal de stuurman en de bemanning. Het gewicht kan bijvoorbeeld worden gebruikt om te sturen, of om de boot een positieve helling te laten maken. Vaak kunnen de stuurman en/of bemanning uithangen of in de trapeze staan.
Gewichtsstabiliteit
Gewichtsstabiliteit verwijst naar het oprichtend koppel van een schip en komt voor bij schepen waar het zwaartepunt van het schip diep ligt en een aanzienlijk gewicht heeft (meestal een kiel). Het zwaartepunt trekt de boot naar beneden, ook wanneer de wind probeert te hellen. Een gewichtsstabiel schip heeft een lage aanvangstabiliteit en een hoge eindstabiliteit. Voor meer informatie hierover: Stabiliteit op een schip.
Gijpen
Bij de gijp draait de kont van het schip door de wind, waardoor het zeil vanaf de andere kant wind vangt. Een gijp komt voor wanneer je van ruime wind met het zeil over stuurboord naar ruime wind met het zeil over bakboord gaat (je valt af van ruime wind tot voor de wind, gijpt, en loeft op naar ruime wind). Het moment van gijpen is vaak een stukje binnen de wind. Gijpen is het tegenovergestelde van overstag gaan.
Golven
Golven op het water kunnen twee oorzaken hebben, de wind en overige scheepvaart. Golven van overige scheepvaart zijn over het algemeen hinderlijk. Golven veroorzaakt door de wind kunnen echter zeer nuttig zijn, omdat je hieraan de windrichting kan afleiden. Dit kan je zien aan de meeste golven. Ook kan je aan de golven zien of er windvlagen komen; de heel kleine ribbeltjes op het water (heel kleine golfjes) laten vlagen zien. Wanneer je een donkergekleurd vlak ziet van kleine ribbeltjes, schuin aan de loefzijde van je schip, weet je dat er een windvlaag aankomt.
Grenskoers
Een schip heeft twee grenskoersen, voor de wind en hoog aan de wind. Dit betekent dat het schip niet verder die kant op kan zeilen (oploevend of afvallend), zonder overstag te gaan of te gijpen. Deze koersen zijn belangrijk, omdat ze op het grensgebied liggen, en door windschiftingen snel kunnen veranderen. Precies een grenskoers varen vraagt dus constante aandacht, omdat de precieze koers steeds verandert. De grenskoers is namelijk een ‘precieze koers‘, een lijn, terwijl de andere koersen een ruimer gebied omvatten.
Grootzeil
Het grootzeil is een groot zeil op een schip (echter, het heeft niet altijd het meeste zeiloppervlak). Het grootzeil zit achter het draaipunt bevestigd, en zorgt ervoor dat de boot naar de wind toe draait. Sommige schepen hebben slechts één zeil, dit is dan gewoon het zeil. Hoewel het grootzeil het grootste zeil is, is het niet zo dat hij voor de meeste voorstuwing zorgt. De combinatie van twee zeilen (bijvoorbeeld fok en grootzeil) zorgt voor de meeste voorstuwing.
Halve wind
Wanneer de wind dwars op je boot staat, oftewel recht van opzij komt, is het halve wind.
Halve steek
Een halve steek is een knoop, meestal gebruikt als zekering voor andere knopen. Vaak maak je een halve steek nadat je een andere knoop, zoals een mastworp of paalsteek, hebt gemaakt, zodat je zeker weet dat die knopen kunnen houden. Een dubbele halve steek kan ook worden gebruikt om het schip vast te leggen en is voldoende zekerheid, een enkele halve steek niet. Een dubbele halve steek trekt zichzelf echter erg strak vast, daarom kan het handiger zijn een slipsteek in combinatie met een halve steek te maken.
Hangtechnieken
Hangtechnieken verwijst naar het gebruik van het gewicht van de stuurman (en bemanning) om de boot dwarsscheeps (helling) en langscheeps (spiegel uit het water) te trimmen. Bij de hangtechniek worden hangbanden gebruikt, waaronder de zeiler zijn voeten kan plaatsen om zo volledig over het gangboord te hangen. Hierbij is zijn kont over de rand, de rug recht, en de knieën en heupen licht gebogen. De zeiler zit meestal vrij ver naar voren om de spiegel uit het water te houden om weerstand te voorkomen.
Hellend koppel
Het hellend koppel zijn de krachten die ervoor zorgen dat het schip schuin gaat. Het hellend koppel is de wind die in het zeil blaast en de waterkracht die tegenovergesteld tegen de kiel drukt (zie ook bij helling maken). Het oprichtend koppel is een tegengestelde kracht.
Helling maken
Helling maken, of schuin gaan, op een schip komt doordat de wind de boot omduwt. De wind waait vanaf de zijkant op het zeil, en doordat de kiel of zwaard diep in het water steekt, struikelt de boot als het ware over de kiel of zwaard. Hierdoor ontstaat helling. Helling maken kan je voorkomen of verminderen door: in de wind te gaan liggen of knijpen, het zwaard omhoog halen (hierdoor ga je niet meer schuin, maar ga je ook niet meer vooruit), gewicht naar loef brengen, reven, zeil vieren. Je hebt een positieve (naar lij) en een negatieve (naar loef) helling.
Hijsen
(van zeilen) Het hijsen van de zeilen is de zeilen gebruiksklaar maken om te gaan zeilen (optuigen). Het hijsen van de zeilen gebeurt meestal met vallen. Soms wordt het zeil ook uitgerold uit de mast en vastgezet op de giek (bij torentuig). Hijsen kan alleen op een aandewindse of indewindse koers, omdat het schip anders direct wegzeilt en er teveel druk in het zeil komt. Dit komt omdat het zeil dan niet windvrij is. Hijsen is het tegenovergestelde van strijken.
Hoge zijde
De hoge zijde van een schip is de kant van het schip dat omhoog gaat, wanneer het schip schuin gaat. De hoge zijde van een meer is de kant waar de wind vandaan komt, ook wel hogerwal of loefzijde genoemd. Soms wordt deze kant van het meer ook bovenkant genoemd.
Hoger
Hoger verwijst naar meer ‘in de wind‘ of naar een bovenwinds punt. Wanneer je hoger gaat varen, ga je oploeven en meer tegen de wind invaren. Lager is het tegenovergestelde van hoger.
Hogerwal
De wal waar de wind vanaf waait. Als de wind vanaf de kant komt, of schuin vanaf de kant, is dit een hogerwal. Op een hogerwal kan je met gehesen zeilen aanleggen, omdat je het zeil helemaal windvrij kan krijgen en dus heel langzaam kunt aankomen (op een aandewindse koers).
Hoog aan de wind
Hoog aan de wind is een grenskoers. Deze koers is de nog vaarbare koers schuin tegen de wind in, voordat je gaat knijpen en in de wind gaat liggen. Deze koers is geen statische koers vanwege windschiftingen, die ervoor zorgen dat je de hele tijd zult moeten oploeven en afvallen.
Hoogte
(winnen) Hoogte winnen op een zeilschip houdt in dat (hoog) aan de wind gaat varen om meer naar loef te komen. Vaak wordt de term gebruikt bij opkruisen; je probeert dan zo hoog mogelijk aan de wind te varen om zo snel mogelijk op een bovenwinds punt uit te komen en doet dat door zo veel mogelijk hoogte te winnen.
Hozen
Hozen is het water uit de boot scheppen. Door buiswater kan er regelmatig moeten worden gehoosd, tenzij er een zelflozer aanwezig is. Hozen doe je met een hoosblik of puts.
In de wind
De boot vaart in de wind wanneer de wind van voren komt zodat je niet kunt zeilen. De hoek waarin je niet kunt zeilen is ongeveer 80/90 graden, afhankelijk van de windkracht, en heet de dode hoek. Bij minder wind is het een kleinere hoek dan bij harde wind, o.a. vanwege de verlijerende werking. Je kunt dus pas vanaf ongeveer 40 graden vanaf waar de wind precies vandaan komt zeilen, en deze koers is dan hoog aan de wind. Wanneer je precies in de wind ligt, kun je gaan deinzen.
Inscheren
Inscheren van de zeilen is het vastmaken van de zeilen op de inrichting van het schip. Inscheren gebeurt aan het begin van het seizoen als de zeilen zijn opgeborgen en wanneer het zeil vervangen moet worden. Inscheren verwijst naar de sleuf die vaak in de giek en gaffel zijn bevestigd waar het zeil doorheen wordt geschoren.
Jagen
Jagen is het langs de kant voorttrekken van het schip met een jaaglijn. De lijn is het liefst erg lang, zodat het schip alleen in de lengterichting wordt getrokken (vooruit) en niet opzij. Wanneer er hoge obstakels langs de kant staan, kan het verstandig zijn de jaaglijn zo hoog mogelijk in de mast vast te maken met een mastworp.
Kardinale betonning
Kardinale betonning markeert een ondiepte of obstakel. Het geeft per hele windrichting (kwadrant, noord oost zuid west) aan waar je het gevaar kunt passeren. Wanneer je een noordton ziet betekent dit dat je deze ton ten noorden hiervan veilig kunt passeren. Het topteken van de noordton zijn twee omhoogwijzende driehoeken, de zuidton heeft twee omlaagwijzende driehoeken als topteken. De oostton heeft twee driehoeken waarvan de bovenste omhoog en de onderste omlaag wijst (als ‘<>’ alleen dan op z’n kant) en de westton heeft twee driehoeken waarvan de punten naar elkaar wijzen (als ‘><‘ alleen dan op z’n kant).
Kenterend koppel
Het kenterend koppel ontstaat wanneer het hellend koppel sterker is dan het oprichtend koppel, waardoor het schip omslaat.
Kielzog
Het kielzog is het spoor dat een schip in het water achterlaat. Een speedboot heeft een hele duidelijke kielzog, net als een groot schip (dit valt te herkennen aan de witte strepen achter het schip).
Killen
Het killen van een zeil is het tegenbollen/klapperen van een zeil wanneer een zeilstand niet optimaal is. Wanneer je een zeil te los hebt staan, zal deze gaan killen. Hierdoor verlies je snelheid. Killen begint als eerste in het voorlijk, en breidt zich, naarmate het zeil losser staat, verder uit over het zeil. Alleen op aan de wind en in de wind kan het zeil volledig killen, op alle andere koersen vangt een deel van het zeil wind (en kan je op die koersen dus niet stilliggen).
Killend bij
Killend bij van de zeilen houdt in dat je het zeil een stuk laat killen zodat het schip snelheid mindert. Killend bij betekent niet dat de zeilen los moeten klapperen, er blijft altijd een deel van het zeil wind vangen!
Klapgijp
Een klapgijp is een gijp die de stuurman niet aan heeft zien komen zodat de gijp zonder enige vorm van controle overgaat. Vaak wordt een klapgijp verward met een ongecontroleerde gijp. Echter, een ongecontroleerde gijp is een gijp die niet goed is uitgevoerd, terwijl een klapgijp een gijp is die onverwachts komt. De klapgijp komt vaak erg hard over; met een klap. Doordat de gijp soms een klapgijp is of een ongecontroleerde klapgijp, waardoor de giek hard overkomt, is men soms bang voor gijpen. Toch kan gijpen heel beheerst gaan, zelfs bij harde wind.
Knik in de schoot
Met een knik in de schoot varen betekent dat je de grootschoot zet voor tussen aan de wind en halve wind, dit om ervoor te zorgen dat de druk in het zeil rustig wordt opgebouwd. Het wordt meestal gebruikt bij het opkruisen in nauw vaarwater en gaat soms ook gepaard met lager varen. Nadat je even met de knik in de schoot hebt gevaren, en snelheid hebt gemaakt, kun je de schoot weer normaal aantrekken.
Knijpen
Knijpen is net iets hoger varen dan hoog aan de wind, en net niet in de wind liggen. Op een knijpkoers gaat de boot heel erg langzaam en verlijert hij heel sterk. Ook gaat het schip niet meer schuin, wanneer dit op hoog aan de wind wel het geval was. Vaak wordt knijpen gebruikt om nog net een punt te halen; dit lukt meestal niet door het sterke verlijeren. Knijpen is niet nodig, wanneer je goed hoog aan de wind vaart; een goede hoog aan de windse koers zorgt er ook voor dat je niet té schuin gaat (tot een zekere windkracht).
Koers
De koers van een schip is de richting van het schip. Een gestrekte koers is bijvoorbeeld een rechte lijn varen. Soms wordt de koers door een eenheid weergegeven. De koers kan worden aangegeven in kompaskoersen of ten opzichte van de wind. Bijvoorbeeld; koers is noordwest, of koers is aan de wind.
Koerstrim
De koerstrim is het kiezen van de meest optimale koers, meestal voor de maximale snelheid. Dit wordt ook wel vaarttrim genoemd.
Korte slag
De korte slag is de slag in het opkruisen waar je geen of weinig hoogte wint en juist snelheid wilt maken. Wanneer de wind niet pal op het nauw vaarwater staat, is er een lange slag waar je hoogte kunt winnen. Op de korte slag wil je zo snel mogelijk naar de lange slag, dus wil je op de korte slag vooral snelheid maken.
Kruisrak
Een kruisrak zijn twee slagen in het opkruisen, een slag over bakboord en een slag over stuurboord (of andersom). Één slag in het opkruisen is een rak.
Kruisen voor de wind
Kruisen voor de wind is het net niet voor de wind gaan varen maar juist ruime wind varen met af en toe een gijp. Dit wordt gedaan omdat de ruime koers véél sneller is als de voordewindse koers, waardoor het slim kan zijn om ruime wind te varen. Dit wordt ook wel afkruisen genoemd.
Kruisen
Kruisen met een schip is een kruisbeweging over het water maken voor snelheid of om een bovenwinds punt te bereiken. Je kunt opkruisen en afkruisen.
Krimpende wind
Wind die draait tegen de richting van de wijzers van de klok wordt krimpend genoemd. Meestal nadert dan een depressie met regen. (op het noordelijk halfrond) Wind die draait met de klok mee wordt ruimende wind genoemd.
Kruisende koers
Een kruisende koers is wanneer het schip je kruist, en zijn koersen die niet tegengesteld zijn tot en met 112,5 graden. (dit is schuin van achter)
Lager
Lager verwijst naar meer ‘voor de wind‘ of naar een benedenwinds punt. Wanneer je lager gaat varen, ga je afvallen en meer voor de wind varen. Hoger is het tegenovergestelde van lager.
Lagerwal
De wal waar de wind naartoe waait. Als de wind naar de kant waait, of schuin naar de kant, is dit een lagerwal. Om aan te leggen aan lagerwal moet je de zeilen strijken omdat de zeilen niet windvrij kunnen komen en de boot anders door zou zeilen.
Lage zijde
De lage zijde van een schip is de lijzijde, de kant van het schip die omlaag gaat bij het schuin gaan van een schip. De lage zijde van een meer is de kant waar de wind heen blaast, ook wel lagerwal of lijzijde genoemd. Soms wordt dan ook gesproken van de onderkant van het meer.
Landwind
Landwind is wind die waait vanaf het land naar de zee en wordt veroorzaakt door stijgende lucht boven zee, waardoor de wind van het land daarheen verplaatst. Dit gebeurt omdat de zee langzamer afkoelt dan het land, waardoor in de loop van de nacht de koude lucht boven het land de opgestegen warme lucht boven de zee opvult. Andersom bestaat er ook zeewind.
Lange slag
De lange slag is de slag in het opkruisen waar je hoogte wint. Wanneer de wind niet pal op het nauw vaarwater staat, is er een lange slag, de slag waar je zo schuin mogelijk op het nauwe vaarwater vaart. Er bestaat ook de korte slag.
Langswal
Wanneer de wind evenwijdig met de wal waait, is dit een langswal. Dit hoeft niet pal evenwijdig te zijn; op het moment dat je langs de wal ligt en je grootzeil is windvrij, is het een langwal.
Laterale betonning
Laterale betonning markeert het vaarwater. Op grote vaarwegen (meren) wordt soms ook een vaarwater aangegeven om de scheepvaart een snelle doorgang te kunnen garanderen.
Lanceren
Het lanceren van een schip is het vanaf de wal met grote snelheid wegduwen/trekken van het schip, zodat het schip ver van de wal komt. Dit kan handig zijn om dan snel het zeil te kunnen hijsen bij een lagerwal. Het lanceren kan op verschillende manieren: met een landvast/lange lijn op het achterdek de achterkant van de boot voorttrekken, de boot voortduwen aan de zijstag, etc.
Licht weer
Licht weer is een benaming voor de weersomstandigheid. Bij licht weer waait het zacht, gemiddeld zo rond 2Â beaufort of minder. Bij zwaar weer ligt de windkracht hoger.
Lij
Lij is de kant waar de wind naartoe waait. De lijzijde van een meer is dus de kant waar de wind heen waait, ook wel lagerwal genoemd. De lijzijde van het schip wordt ook wel de lage kant genoemd, aangezien bij schuin gaan de lijzijde van het schip naar beneden gaat (en de loefzijde omhoog).