BeterZeilen

Deze woordenlijst kan afkomstig zijn van een online bron die niet meer beschikbaar is, of kan zijn samengesteld door externe bronnen. De informatie kan sinds de oorspronkelijke publicatie zijn veranderd. We raden aan om kritisch te zijn bij het beoordelen van de waarde en actualiteit ervan.
Categorie: Transport en verkeer > Zeilen
Datum & Land: 01/09/2022, NL
Woorden: 210


Lijgierig
Een zeilschip is lijgierig wanneer hij zonder roer te geven zijn steven naar lij wilt wenden (af wilt vallen). De meeste schepen zijn licht loefgierig, het tegenovergestelde van lijgierig. Je kunt een schip lijgieriger maken door (onder andere): je gewicht naar loef verplaatsen, je gewicht naar voren verplaatsen, je grootzeil los laten/fok aantrekken, mast naar voren trimmen.

Lijn
Een lijn is een stuk touw die een functie heeft aan boord. Vrijwel alle touwen aan boord zijn lijnen. Voorbeelden zijn vallen, schoten, landvasten.

Loef
Loef is de kant waar de wind vandaan komt. De loefzijde van een meer is dus de kant waar de wind vandaan komt, ook wel hogerwal genoemd. De loefzijde van een schip wordt ook wel de hoge kant genoemd, aangezien bij schuin gaan de loefzijde van het schip omhoog komt (en de lijzijde naar beneden).

Loefgierig
Een zeilschip is loefgierig wanneer hij zonder roer te geven zijn steven naar loef wilt wenden (op wilt loeven). De meeste schepen zijn licht loefgierig. Je kunt een schip loefgieriger maken door (onder andere): je gewicht naar lij verplaatsen, je gewicht naar achteren verplaatsen, je grootzeil aan te trekken/fok loslaten, mast naar achteren trimmen. Loefgierig is het tegenovergestelde van lijgierig.

Lopend want
Het lopend want zijn alle lijnen die gebruikt worden om de zeilen te hijsen en te bedienen. Voorbeelden zijn vallen en schoten. Er is ook het staand want.

Loskomen
(van aan de grond) Loskomen van aan de grond is het zorgen dat de boot weer verder vaart nadat hij is vastgelopen. Dit kan door gewicht te gebruiken (zodat de kiel omhoog komt) of door zeil te gebruiken. Een combinatie werkt vaak het beste.

Luwte
Een luwte is een gebied waar minder wind waait dan op het open meer. Je kan een windstille luwte hebben, maar ook een luwte waar veel windschiftingen zijn en de wind een klein beetje is afgenomen.

Luwtegijp
De luwtegijp is een gijp die wordt veroorzaakt door een windschifting in de luwte, in plaats van door een koersverandering. De luwtegijp gebeurt vaak onverwachts wanneer men een luwte in vaart, de gijp komt meestal niet al te hard over.

Man overboord
Man over boord houdt in dat er een man overboord is geslagen. Het verwijst ook naar de man overboord manoeuvre, een standaard zeilmanoeuvre die ervoor zorgt dat je de man snel binnen kan halen. Wanneer een man overboord slaat, is het verstandig dit te roepen: MAN OVERBOORD! Zo weet de hele bemanning dat er iets is gebeurd.

Man overboord manoeuvre
De man overboord manoeuvre is een zeilmanoeuvre om een overboord geslagen persoon snel binnen te halen. Bij het overboord gaan val je af tot voor de wind en vaart een aantal (ongeveer 7) bootlengtes door. Je loeft vervolgens op tot aan de wind, maakt een dwarspeiling, en legt als het ware hogerwal aan op de man met snelheidsregeling. Je haalt de man aan de loefzijde binnen, anders vaar je over de man heen. Wanneer de man binnen is, ga je bijliggen. De commando’s zijn: Man overboord, zwem/drijf! roepen, ‘naam’ wijs (hierdoor zorg je dat de man niet uit het oog wordt verloren). Tot slot communiceer je met degene die de man binnen haalt.

Mastworp
Een mastworp is een knoop bedoeld om de lijn vast te maken aan (kleine) ronde/vierkante voorwerpen, zoals de mast, bolder of paaltje. Na een mastworp maak je een halve steek om de knoop te zekeren.

Melkmeisje
Melkmeisje is een andere naam voor de stand van de fok en grootzeil bij voor de wind wanneer de fok te loevert staat.

Mist
Mist is de nachtmerrie van elke zeiler, aangezien er bij mist geen wind staat. Mist kan zich vormen door afkoeling van zeer vochtige lucht (tot onder het dauwpunt) of door menging van koude met warme vochtige lucht. Het komt vaak voor in het voorjaar of najaar. Vaak trekt de mist in de loop van de dag weg en kan het toch nog lekker gaan waaien. Let aan het einde van de dag op mistflarden, dit houdt meestal in dat de wind heel snel gaat liggen.

Nachtklaar
Het nachtklaar maken van een schip zijn alle handelingen die ervoor zorgen dat het schip zonder schade de nacht kan blijven liggen. Voorbeelden van dergelijke handelingen zijn het dekzeil of huik over het zeil leggen, de vallen breien en het schip schoonmaken. Wanneer er overdag wordt afgemeerd en er wordt die dag nog gezeild, is het voldoende om het schip alleen vaarklaar te maken, nachtklaar is alleen voor de nacht (en langer).

Nauw vaarwater
Nauw vaarwater is een vaarwater waar je slechts enkele bootlengtes hebt van oever naar oever. Opkruisen kan in deze vaarwaters lastig zijn.

Negatieve helling
Een negatieve helling is het overhellen van het schip naar loef. Dit wordt negatief genoemd, omdat de boot normaal gesproken naar lij helt. In sommige gevallen kan het slim zijn om een negatieve helling te hebben. Dat valt te lezen in “de positieve helling“.

Ondiepte
Een ondiepte is een gebied in het water waar het schip niet kan varen zonder dat hij vast komt te liggen.

Ongecontroleerde gijp
Een ongecontroleerde gijp is een gijp die verkeerd is uitgevoerd, waardoor de giek bijvoorbeeld hard overkomt. Dit is iets anders kan een klapgijp, hoewel het effect hetzelfde kan zijn, want een klapgijp gebeurt onbewust, en een ongecontroleerde gijp is alleen verkeerd uitgevoerd.

Onweer
Onweer op het water kan gevaarlijk zijn, omdat een schip met een lange mast het enige hoge punt is op het water. Het is daarom van belang om bij naderend onweer zo snel mogelijk op een veilige plek te komen met de mast gestreken. Je kunt onweer aan zien komen aan grote bloemkoolwolken (die soms tegen de wind ingaan!), een stilte voor de storm en de groen/gele kleur van de lucht/horizon. Wanneer het onweer dicht genaderd is hoor je ook de donder en zie je bliksem. Wanneer het onweer dichtbij is, kan de wind plotseling 180 graden draaien en heel sterk toenemen (soms wel van windkracht 2 naar 6) Als je het onweer aan ziet komen, of denkt dat je het ziet aankomen, zorg dat je alvast dichtbij een (vaste) wal komt te varen. Wanneer je zeker bent dat het onweer is, strijk dan de mast en leg de boot goed vast (houd rekening met 180 graden windschifting). Voor de zekerheid kun je ook een doek vanaf de zijstag in het water hangen, dit schijnt de geleiding te bevorderen wanneer de bliksem toch inslaat. Als het onweer voorbij is, let dan goed op dat het onweer niet terugkeert. Het onweer kan namelijk tegen de wind in gaan, of met de wind mee.

Opdoeken
Het opdoeken van het zeil is het ‘opvouwen’ van een zeil zodat hij minder ruimte inneemt en niet beschadigd wordt.

Opkruisen
Opkruisen, ook wel kruisen, is het bezeilen van een indewinds punt (bovenwinds punt) door er zigzaggend op hoog aan de wind heen te varen. Een kruisrak zijn twee slagen in het opkruisen. Belangrijk bij het zo snel mogelijk aankomen op het bovenwinds punt is het goed hoog aan de wind varen en goede overstagen maken.

Opkruisen in nauw vaarwater
Opkruisen in nauw vaarwater is het opkruisen met beperkte ruimte waardoor je goed rekening moet houden met je snelheid. Het belangrijkste bij het opkruisen in beperkte ruimte is dat je altijd snelheid houdt, anders kun je niet meer uitwijken voor ander verkeer en kun je niet meer overstag. Het kan helpen om met een knik in de schoot te varen.

Oploeven
Oploeven is de vaarrichting van de boot zo veranderen, dat de voorsteven van de boot zich naar de windrichting toe beweegt (loef). De boot vaart dan meer tegen de wind in. Een voorbeeld is oploeven van voor de wind naar halve wind. Een ander voorbeeld is van aan de wind naar in de wind.

Oploeven in een vlaag
Tijdens een windvlaag komt de wind tijdelijk ruimer in, omdat de ware wind sterker wordt en de vaartwind eventjes hetzelfde blijft. Hierdoor kan je oploeven. (je kunt als je niet van koers wilt veranderen, ook het zeil laten vieren zodat je sneller gaat). Denk aan het heel hard fietsen bij zijwind en de wind wordt plotseling sterker: dan lijkt het alsof de wind meer van opzij komt. Wanneer je schip door de versterking in de windkracht harder gaat, stabiliseert de situatie zich, en kan het schip niet verder oploeven. Doordat je harder bent gaan fietsen, lijkt de wind weer meer van voren te komen. Wanneer de windvlaag is afgelopen en je schip nog steeds snel gaat, zal je zelfs moeten afvallen. Als op de fiets de zijwind plotseling minder wordt, lijkt het alsof de wind alleen nog maar van voren komt.

Oplopen
Oplopen is het inhalen van een ander schip. Je hebt dan een oplopende koers.

Oplopende koers
De oplopende koers is wanneer een schip van achteren nadert, en geen kruisende koers is. Een schip is oplopend wanneer hij schuin of helemaal van achter nadert.

Oprichtend koppel
Het oprichtend koppel is er om het hellend koppel te compenseren, en wordt grotendeels bepaald door de vorm en het gewicht van het schip. Voor verschillende scheepstypen bestaan verschillende oprichtende koppels: gewichtsstabiliteit, vormstabiliteit, stabiliteit met verplaatsbaar gewicht en stabiliteit door meer rompen.

Opschieten
(lijn) Het opschieten van een lijn is het maken van lussen zodat de lijn zonder schade kan worden opgeborgen. Het opschieten van een lijn gebeurt in even grote lussen, en het uiteinde kan een aantal keer om de lussen heen worden gedraaid en tot slot (als er een achtje is ontstaan) door de kleinste lus worden gehaald. het is niet verstandig om de lussen te maken om je onderarm, omdat hierdoor de lijn gaat draaien en sneller slijt. Ook bij het opschieten moet de draaiing worden voorkomen.

Opschieter
Een opschieter is het aanleggen op een vast punt door in de wind te sturen, zonder snelheidscontrole van tevoren. Een opschieter is bijvoorbeeld halve wind aan komen varen, roer omgooien en in de wind uitkomen op het vaste punt. De opschieter heeft als grote nadeel dat het ontzettend moeilijk in te schatten is hoeveel ruimte je moet nemen, zodat je vaak te hard of niet aankomt.

Optuigen
Optuigen zijn alle handelingen op het schip om het klaar te maken om te zeilen. Handelingen zijn onder andere het hijsen van de zeilen. Optuigen is het tegenovergestelde van aftuigen en is niet hetzelfde als een boot vaarklaar maken.

Overstag
Bij een overstag draait de voorsteven van het schip door de wind (eerst oploeven tot in de wind, dan afvallen tot de andere (hoog) aan de wind), zodat het zeil naar de andere kant gaat. Een overstag is de gehele manoeuvre van (hoog) aan de wind over de ene zijde, naar (hoog) aan de wind over de andere zijde. Overstag gaan is het tegenovergestelde van gijpen.

Paalsteek
De paalsteek is een knoop om een lus in de lijn te leggen. Een paalsteek maakt een niet verschuifbare lus in een lijn, die je vervolgens om een paal kan doen om het schip vast te leggen. Wanneer je een permanente lus in een lijn wilt brengen, kun je hem beter splitsen.

Pagaaien
Pagaaien is het gebruiken van een peddel om de boot voort te bewegen. Een alternatief voor pagaaien is bomen of wrikken. Het voordeel is dat je geen ondiepe grond nodig hebt, het nadeel is dat het erg langzaam gaat.

Passagiers
Passagiers op een schip zijn die personen die geen lid van de bemanning zijn. Ze moeten de bevelen van de bemanning opvolgen.

Pavoiseren
Pavoiseren is het staand want met vlaggetjes versieren. Dit doe je door in de lengte van het schip vlaggetjes aan te brengen, dus van de voorstag tot de schoothoek.

Planeren
Planeren van een boot is sneller varen dan de rompweerstand (meer over: de weerstand van een romp). Wanneer je in planee gaat, komt de romp boven de golven uit en glijdt de boot eigenlijk over de golven, waardoor de snelheid snel toeneemt. Je kunt dit vergelijken met een zodiak of speedboot, die vrijwel altijd in planee gaan. Factoren die de mogelijkheid tot planeren beïnvloeden (o.a.): gewicht, rompvorm, windkracht (snelheid), gewichtsverdeling op het schip, materiaal van de romp.

Platte knoop
De platte knoop is een knoop om twee lijnen van gelijke dikte aan elkaar vast te maken. Voor ongelijke lijnen kun je beter de schootsteek gebruiken.

Positieve helling
De positieve helling van het schip is een helling naar lij die ervoor zorgt dat de waterlijn verlengd wordt. De hoek verschilt per boottype. Wanneer de boot een stukje schuin gaat, wordt de waterlijn langer en gaat de boot sneller. Hoe dat zit kun je lezen in; “de positieve helling“. Een positieve helling is het tegenovergestelde van een negatieve helling.

Rak
Een rak is een rechte lijn over het water van het ene punt naar het andere. Je kunt bijvoorbeeld van de ene kant van het meer op halve wind naar de andere kant van het meer varen, die is dan een rak. Een rak verschilt van een kruisrak op het punt dat een kruisrak een zigzag beweging is, en een rak een rechte lijn.

Ree
Ree is het commando wat je geeft vlak voor de overstag om de bemanning en eventueel omliggende scheepvaart op de hoogte te stellen dat je overstag gaat.

Reven
Reven is het zeil kleiner maken, vaak omdat het te hard waait en de boot niet meer controleerbaar is. Reven kan op verschillende manieren, zoals het bindrif en het rolrif. Bij een bindrif zie je reefknuttels (touwtjes) en een extra schoothoek en halshoek in het zeil zitten, zodat je het zeil kleiner kan binden. Bij een rolrif rolt het zeil in de giek. Voordeel van het bindrif is dat er meer profiel in het zeil blijft, voordeel van het rolrif is dat het eenvoudiger is.

Roerbeweging
De roerbeweging is de mate van uitslag van het roer ten opzichte van ‘roer rechtdoor’. De roerbeweging kan abrupt zijn, hierdoor verlies je veel snelheid, en subtiel, hierdoor verlies je weinig snelheid. Als je alleen van koers wilt veranderen zonder haast is de subtiele beweging het beste. Als je snel van koers wilt veranderen zonder dat het uitmaakt of je hiermee snelheid verliest, maak je de roerbeweging opbouwend; je begint iets rustiger en eindigt zo hard mogelijk.

Roeruitslag
De roeruitslag is de mate waarin het roer anders staat dan als ‘roer rechtdoor’ wordt aangehouden. Met andere woorden, het is de mate waarin je stuurt. Een roeruitslag van meer dan 90 graden heeft geen zin als je meer wilt sturen, het remt de boot alleen maar af. De roerbeweging bepaalt ook hoeveel het schip remt of stuurt.

Roer voor deinzend schip
Roer voor deinzend schip is het sturen van het schip terwijl hij achteruit gaat. Het roer werkt dan precies andersom. Wanneer je langzaam gaat moet de roerbeweging subtiel zijn, wanneer je harder gaat kun je ook harder sturen. Opgelet: wanneer je het roer per ongeluk loslaat zal hij hard uit je handen vliegen en dwars komen te staan omdat het roerblad tegen de spiegel van de boot wordt geduwd door het water.

Rolgijp
De rolgijp verwijst naar het gebruiken van het verplaatsbaar gewicht tijdens de gijp. Dit kan zowel bij de S-gijp als draaigijp en is vergelijkbaar met het gebruiken van het gewicht tijdens de roll-tack. Vlak voor de gijp wordt er flink uitgehangen naar loef en wordt de schoot wat aangetrokken zodat het zeil over de zeiler heen gijpt. Terwijl het zeil overkomt gaat de stuurman (en bemanning) naar de nieuwe loefzijde en pompt het zeil weer vol met zijn gewicht.

Roll-tack
De roll-tack is een techniek om overstag te gaan. Door goed gebruik te maken van je gewicht zorg je ervoor dat het schip veel sneller overstag gaat zonder ook maar één moment zonder wind (dode hoek is vrijwel nul) en zonder snelheidsverlies. Om een roll-tack te maken ga je eerst aan de wind varen. Vervolgens breng je het gewicht naar lij, zodat de boot loefgierig wordt. Hierdoor hoef je niet te sturen naar in de wind en dat scheelt in de weerstand. Vervolgens ga je door de wind en breng je het gewicht naar de andere kant (dat is de ‘oude’ lij en toekomstige loef). Hiermee creëer je kunstmatige wind waardoor het schip vooruit gaat. Deze techniek kost behoorlijk wat oefening en is alleen mogelijk met veel verplaatsbaar gewicht (op een valk is het vrijwel onmogelijk).

Ruime wind
Wanneer de wind schuin van achteren komt, vaart de boot ruime wind. Wanneer je iets ruimer vaart dan halve wind, en dus ruime wind vaart, gaat de boot het snelst. Op deze koers raak je ook het snelst in planee.

Ruimende wind
Ruimen betekent een draaiing van de wind in dezelfde richting als de wijzers van de klok. Als de wind draait in tegengestelde richting wordt dat krimpen genoemd. Een ruimende wind hangt meestal samen met een stijging van de luchtdruk en een naderend hogedrukgebied. Het weer wordt er dan vaak beter op.

Schijnbare wind
De schijnbare wind is de wind waarop het schip zeilt. De schijnbare wind is samengesteld uit de ware wind en de vaartwind (vaarwind?). Doordat een schip een voorwaartse snelheid heeft, creëert het schip hiermee wind. Denk aan het heel hard fietsen bij windstil weer: dan lijkt het alsof je tegenwind hebt. Tegelijkertijd waait er ‘echte wind’. De ware wind wordt afgebogen door de vaartwind, en komt in het zeil als de schijnbare wind. Denk aan het heel hard fietsen bij zijwind: dan lijkt het alsof de wind niet van opzij komt, maar van schuin van voren. Wanneer je voor de wind vaart voel je bijna geen wind, omdat het schip dan even hard gaat als de werkelijke wind, waardoor de schijnbare wind nul is.

Schipper
De schipper is de eindverantwoordelijke op een schip. De schipper hoeft niet de stuurman te zijn.

Schootsteek
De schootsteek is een knoop om twee lijnen van ongelijke dikte aan elkaar te knopen. Voor gelijke lijnen bestaat er de platte knoop. Aan het einde van de schootsteek is het verstandig een halve steek te maken als zekering.

Slag
Een slag is één rak, en de term wordt vooral gebruikt bij het opkruisen. Er bestaat de korte slag en de lange slag.

Slipsteek
Een slipsteek is een halve steek, alleen is dit keer niet het uiteinde van de lijn gebruikt om de knoop te maken maar ergens halverwege de lijn. Hierdoor krijg je een lus die je kleiner kunt maken door aan het uiteinde te trekken. De slipsteek kan als zekering worden gebruikt, net als de halve steek. Een slipsteek en daarna een halve steek is een goede manier om het schip vast te leggen.

Snelheidscontrole / snelheidsregeling
Snelheidscontrole is het beheersen van de snelheid van de boot door middel van de zeilstanden. Je kunt je snelheid volledig controleren (van stil naar topsnelheid) op een aandewindse koers. Op andere koersen kan je ook langzamer gaan dan optimaal, maar kun je niet stilliggen (op de indewindse koers na). Wanneer je ruime of voor de wind vaart, kun je snelheid minderen door het zeil binnen te trekken. Eigenlijk ga je per definitie minder snel, en voer je snelheidscontrole uit, wanneer je zeilstanden niet optimaal zijn, maar over het algemeen wordt snelheidscontrole gebruikt bij het aanleggen op een hogerwal.

Spleetwerking
De spleetwerking refereert naar een theorie over hoe de zeilen werken, en verklaart waarom de fok ervoor zorgt dat er zoveel snelheid mee wordt gewonnen. Het idee is dat doordat er een trechter is tussen de fok en het grootzeil, de wind daar versneld waardoor het grootzeil effectiever wordt. Volgens deze site klopt deze theorie niet geheel.

Splitsen
Splitsen is een techniek om in een lijn een verdikking of een lus te maken. Je haalt hierbij de strengen los en ‘vlecht’ ze op een andere wijze. De eindsplits is een verdikking, deze wordt vaak gebruikt om ervoor te zorgen dat het uiteinde niet gaat rafelen. Hiervoor kan je ook takelen, hierdoor wordt de lijn niet dikker. De oogsplits is een lus in het uiteinde van de lijn, een (tijdelijk) alternatief is een paalsteek.

Spring
Een spring is een extra lijn die wordt gebruikt bij het aanmeren zodat het schip niet meer kan bewegen. De spring wordt, afhankelijk van de windrichting, van het achterdek helemaal naar de plaats waar de voorlandvast vast zit geplaatst, of vanaf het voordek of nagelbank naar de plaats waar de achterlandvast vast zit. Dit heeft tot gevolg dat elke beweging uit het schip kan worden gehaald. Het idee is dat het schip naar een lengterichting (voor of achter) wordt getrokken, zodat de voorlandvast en achterlandvast strak staan. Overigens kan de spring ook korter zijn dan hierboven beschreven, zolang hij het schip maar in een lengterichting trekt.

Staand want
Het staand want zijn alle lijnen (vaak stagen) die de mast ondersteunen en, over het algemeen, niet makkelijk worden verwijderd. Voorbeeld van staand want is de voorstag en de zijstagen. Er bestaat ook het lopend want.

Stabiliteit
Stabiliteit verwijst naar de mate en de manier waarop het schip zich kan oprichten van een hellend koppel. Het oprichtend koppel kan uit verschillende vormen van stabiliteit bestaan, zoals gewichtsstabiliteit, vormstabiliteit, stabiliteit met verplaatsbaar gewicht en stabiliteit door meer rompen.

Stabiliteit door verplaatsbaar gewicht
Stabiliteit door verplaatsbaar gewicht verwijst naar het oprichtend koppel van een schip en komt voor bij schepen waar het gewicht van het schip gering is ten opzichte van het gewicht van de bemanning. De bemanning maakt gebruik van het gewicht om de stabiliteit te behouden. Een schip met stabiliteit door verplaatsbaar gewicht is een gewichtsstabiel schip en heeft een lage aanvangstabiliteit en hoge eindstabiliteit. Voor meer informatie hierover: Stabiliteit op een schip.

Stabiliteit met meerdere rompen
Stabiliteit met meerdere rompen verwijst naar het oprichtend koppel van een schip en komt voor bij schepen waar het schip meerdere rompen heeft. Het komt neer op het principe dat wanneer één romp uit het water is, de andere romp veel drukkracht krijgt. Een schip met stabiliteit door meerdere rompen heeft een hoge aanvangstabiliteit en een lage eindstabiliteit. Voor meer informatie hierover: Stabiliteit op een schip.

Stormwaarschuwing
Een stormwaarschuwing (of windwaarschuwing) wordt gegeven door de maritiem meteorologische dienst van het KNMI en wordt afgegeven wanneer windkracht 6 of meer wordt verwacht. De stormwaarschuwingen worden op zijn vroegst 6 tot 9 uur vóór de storm gegeven.

Strietsen
Strietsen is een manier om een val extra strak aan te trekken, zodat het zeil goed strak staat. Je doet dit door te ‘sjorren’ via de nagelbank; de val zit onder een nagel door, en elke keer trek je hem met je hele gewicht een stukje strakker.

Strijken
(van zeilen) Het strijken van de zeilen is de zeilen van het schip aftuigen zodat het schip niet meer kan zeilen. Het strijken van de zeilen gebeurt meestal met vallen. Soms wordt het zeil ook opgerold in de mast (bij torentuig). Strijken kan alleen op een aandewindse of indewindse koers, omdat het zeil niet windvrij komt en het schip door blijft zeilen en er teveel druk in het zeil staat. Strijken is het tegenovergestelde van hijsen.

Sturen met gewicht
Naast sturen met het roer en met de zeilen kan je ook sturen met gewicht door je gewicht in de breedte en lengte te verplaatsen. Wanneer je het gewicht naar lij verplaatst gaat de boot loeven, wanneer je het gewicht naar loef verplaatst gaat de boot afvallen. Wanneer je het gewicht naar voren brengt gaat de boot afvallen, en wanneer je het gewicht naar achteren brengt gaat de boot oploeven. Het is verstandig om zowel de lengte als de breedte te gebruiken, dus wanneer je wilt oploeven kan je het beste naar achteren en naar lij gaan. Als je wilt afvallen juist naar voren en naar loef.

Sturende werking
(van de zeilen) Zeilen hebben naast een stuwende werking ook een sturende werking, zodat het schip zonder roer bestuurd kan worden. De sturende werking wordt bepaald door de hoeveelheid zeil wat voor en achter het draaipunt ligt. Het grootzeil heeft een loevende werking, de fok een afvallende werking. Naast zeilen kan je ook met gewicht sturen.

Stuurboord
Stuurboord betekent, gezien vanaf de stuurman kijkend naar voren, rechts. Deze term wordt gebruikt om aan te geven dat het gaat om de zijde vanaf de stuurman, en niet om de zijde ten opzichte van de spreker. Wanneer je bijvoorbeeld naar de achterzijde van het schip kijkt, en je zegt ‘rechts’, denken anderen dat je ‘rechts’ vanuit het oogpunt van jou bedoelt. Echter, wanneer je stuurboord zegt, weet iedereen dat je de rechterzijde van het schip bedoelt. Ezelsbruggetje: stuuRboord = Rechts. Stuurboord is het tegenovergestelde van bakboord.

Stuurman
De stuurman is degene die op dat moment het schip bestuurt. De stuurman is iets anders dan de schipper: de schipper is de eindverantwoordelijke op het schip, terwijl de stuurman alleen het schip bestuurt.

Stuwende werking
(van de zeilen) De stuwende werking van de zeilen is de kracht die ervoor zorgt dat het schip vooruit gaat. De stuwende werking is sterker wanneer de druk in het zeil langzaam wordt opgebouwd, dus wanneer je de zeilen rustig aantrekt. Naast een stuwende werking hebben zeilen ook een sturende werking.

Takelen
Takelen is het gebruik maken van takelgaren om te voorkomen dat de uiteinden (tampen) van de lijn gaat rafelen. Er bestaat een noodtakeling en een benaaide takeling.

Tegengestelde koers
De tegengestelde koers is wanneer een schip je recht van voren nadert. Wanneer het niet helemaal recht van voren is, is het een kruisende koers.

Trapeze varen
Het varen met een trapeze zorgt voor veel extra snelheid: alle windkracht die door gebrek aan gewicht wordt omgezet in helling, wordt nu omgezet in snelheid, wat voor een aanzienlijke snelheidsvermeerding zorgt. De bemanning (en soms ook de stuurman) heeft een trapezeharnas waarmee hij inhaakt aan een lijn die hoog in de mast bevestigd zit. Hierdoor kan hij met zijn voeten op het gangboord staan en horizontaal buiten het schip hangen. Lees hier meer over het trapeze varen.

Trekwal
Een trekwal in een sloot is een hogerwal waar een voordelige windschifting bestaat. Een trekwal op een open meer werkt door middel van de warmte van het water en de grond. Meer hierover: “Trekwal in een sloot” en “trekwal op open meer“.

Trimmen
Trimmen van een zeilschip is het veranderen van de tuigage en vorm van het zeil om een zo optimaal mogelijk resultaat te verkrijgen. Meestal is dit snelheid, maar reven is ook een vorm van trimmen. Trimmen kan voordat je het water opgaat; hier kies je wat zeiloppervlak je neemt en hoe je de mast zet. het gaat hier om zaken die niet meer of moeilijk veranderd kunnen worden op het water. Trimmen kan ook op het water; hier gaat het om het zeil de ideale vorm te geven door gebruik te maken van trimlijntjes, die bijvoorbeeld het onderlijk strakker trekken. Afhankelijk van doelstelling is het optimaal om na elke koersverandering het zeil opnieuw te trimmen.

Uitbreken
(anker) Het uitbreken van een anker is het losraken van een anker van de grond. Dit kan bedoeld of onbedoeld gebeuren.

Vaarklaar
Een schip is vaarklaar (of zeilklaar) wanneer alle handelingen zijn verricht zodat het schip alleen nog maar hoeft op te tuigen om te kunnen zeilen. Handelingen zijn onder andere de vallen aanslaan en de huik of het dekzeil verwijderen. Wanneer je later op de dag weer gaat zeilen, tuig je het schip af tot vaarklaar. Je maakt een schip vaarklaar na de nacht wanneer het schip nachtklaar is.

Vaarttrim
De vaarttrim is het kiezen van de meest optimale koers, meestal voor de maximale snelheid. Dit wordt ook wel koerstrim genoemd.

Vaartwind
De vaartwind is de tegenwind die de boot ervaart doordat hij vooruit gaat. Je kunt dit vergelijken met fietsen op een windstille dag; het lijkt dan alsof je tegenwind hebt. De vaartwind beïnvloedt de ware wind, en tezamen vormen ze de schijnbare wind, de wind waarop een zeilboot zeilt.

Vaarwater
Vaarwater is het gebied waar het schip kan varen. Het vaarwater verschilt dus per schip; een diep schip heeft minder vaarwater dan een ondiep schip. Laterale betonning geeft ook een vaarwater aan (een soort weg) en dit geeft aan dat dit vaarwater een bepaalde diepte heeft.

Vaarweg
Vaarweg is al het water waar schepen toegestaan zijn te varen. Dit wil niet zeggen dat een schip daar ook daadwerkelijk kan varen; een schip kan beperkt zijn door zijn diepte. Het vaarwater verwijst naar het gebied waar een schip daadwerkelijk kan varen, terwijl een vaarweg verwijst naar het water van oever tot oever.

Varend hijsen
Varend hijsen is een manoeuvre waarbij je het zeil pas hijst wanneer je al vaart, bij voorkeur op een aandewindse koers. Bij varend hijsen moet het zeil windvrij kunnen zijn, anders zeilt de boot te vroeg weg en kan je het zeil niet hijsen. De aandewindse koers is ideaal, omdat je direct na het hijsen kan bepalen of je snelheid wilt maken en welke kant je op zult gaan.

Varend strijken
Varend strijken is een manoeuvre waarbij je het zeil strijkt wanneer je nog op het open water bent, bij voorkeur op een aandewindse koers. Bij varend strijken moet het zeil windvrij kunnen zijn, anders vaar je door en val de giek ver buiten boord. Dit kan goed op een aandewindse koers, omdat je, mocht het mis gaan, ook nog kunt uitwijken door snelheid te maken. Dit kan in de wind niet.

Vastliggen
Vastliggen is het stillliggen van een schip aan de grond vanwege een ondiepte. Ook kan vastliggen betekenen dat een schip is aangelegd en dus ‘vast ligt’.

Vastlopen
Vastlopen is het raken van de grond bij een ondiepte waardoor je (abrupt) vast komt te liggen. Het belangrijkste om los te komen is zo snel mogelijk wegsturen van de ondiepte.

Verhalen
Verhalen is het verplaatsen van een schip naar een andere plek zonder te zeilen. Dit kan bijvoorbeeld door te bomen, te pagaaien, te wrikken of te jagen .

Verlijeren
Verlijeren is de zijwaartse beweging van het schip op alle koersen hoger dan voor de wind. Wanneer een zeilboot aan de wind vaart, vaart hij geen rechte lijn, maar een schuine lijn. Deels gaat het schip vooruit, en deels opzij. Deze zijwaartse beweging wordt veroorzaakt doordat de wind schuin van voren komt en door golven. Driftbeperkende middelen (=verlijerbeperkende middelen) zijn onder andere de kiel of zwaard, het roerblad en de gehele romp. Op aan de wind is de verlijering het sterkst, op ruime wind minimaal, en voor de wind niet aanwezig.

Vieren
Vieren is het losser laten van een lijn, zoals een schoot of val. Het zorgt ervoor dat hetgeen de lijn bedient, losser komt te staan. Het grootzeil laten vieren doe je bijvoorbeeld door de grootschoot losser te laten.

Voor de wind
Wanneer de wind recht van achteren komt, vaart de boot voor de wind. Dit kan je onder andere zien aan de fok, deze zal op dit moment doodvallen (geen wind meer vangen). Wanneer je voor de wind vaart is het in een zwaardboot verstandig om een negatieve helling te creëren. Bij de kielboot ligt dit iets anders. Wanneer je verder afvalt dan voor de wind, kom je binnen de wind. De voor de windse koers is een grenskoers.

Voorlijker dan dwars
Voorlijker dan dwars is het eerder overstag gaan dan je eigenlijk zou doen bij een dwarspeiling, omdat je incalculeert dat een overstag ervoor zorgt dat je te ruim aan zou komen. Wanneer je dicht bij het punt bent genaderd dat je wilt bereiken met je dwarspeiling, wil je niet lager dan aan de wind uitkomen, anders kun je niet aanleggen. Wanneer je hem precies dwars neemt, zorgt de grote bocht van de overstag ervoor dat je toch te ruim aankomt. Daarom neem je hem voorlijker dan dwars.

Vormstabiliteit
Vormstabiliteit verwijst naar het oprichtend koppel van een schip en komt voor bij schepen waar het schip weinig diepgang heeft en erg breed is. Het zwaartepunt trekt de boot naar beneden, ook wanneer de wind probeert te hellen. Een vormstabiel schip heeft een hoge aanvangstabiliteit en een lage eindstabiliteit. Voor meer informatie hierover: Stabiliteit op een schip.

Ware wind
De ware wind is de wind zoals deze wordt aangegeven op het weerbericht, of zoals je kunt zien aan bomen en het water. De term ‘waar’ houdt in dat de wind niet wordt beïnvloedt door de vaartwind. Op een zeilboot voel je niet de ware wind, maar de schijnbare wind, omdat de vaartwind de ware wind beïnvloedt. Een zeilboot vaart dus op de schijnbare wind.

Weer
(in zeildoek) Wanneer je het zeil verkeert opdoekt en nat laat, kan er weer in het zeil komen. Dit is een vorm van schimmel en is erg slecht voor het zeil.

Weersomstandigheid
De weersomstandigheden op het water zijn bepalend voor de keuzes die je kunt en moet maken. Houd daarom altijd goed het weerbericht in de gaten voor veranderende situaties, en schat de situatie van tevoren goed in. Let daarbij niet alleen op ‘slecht weer’ als buien en onweer, maar ook op windveranderingen en veranderingen in de windkracht. Je kunt aan een behoorlijk aantal factoren zien of het weer zal gaan veranderen, hiervoor is het raadzaam een stuk over meteorologie te lezen. Onweer kan je echter zelf goed zien aankomen aan grote bloemkoolwolken, een stilte voor de storm, 180 graden windschifting en uiteraard donder.

Wind
“Beweging van lucht voornamelijk door verschillen in luchtdruk, de draaiing van de aarde en eventueel de wrijving met het aardoppervlak. Hoe groter het verschil in luchtdruk tussen twee plaatsen, hoe harder het waait, dus hoe groter de windsnelheid. Meestal gaat het om een horizontale stroming van lucht. De wind kent een dagelijkse en jaarlijkse gang. In de loop van de dag neemt de onstabiliteit bij het aardoppervlak toe en daarmee ook de windsnelheid.” (afkomstig van het KNMI).

Windkracht
De windkracht waarmee een schip kan varen verschilt per boottype. Voor de meeste boottypes geld echter dat windkracht 3-4 beaufort ideaal is, windkracht 2 nog wel zeilbaar is maar erg langzaam gaat, en bij windkracht 5/6 wordt vaak gereefd. Hoger dan windkracht 6 is voor veel boottypes moeilijk zeilbaar en is het meer overleven. Boven windkracht 7 wordt het gevaarlijk.     Bft Benaming m/s knopen km/u Kenmerken 0 Windstil <0.2 1 1 Rook stijgt (recht) omhoog 1 Zwakke wind 0.3-1.5 1-3 1-5 Rookpluimen geven richting aan 2 Zwakke wind 1.6-3.3 4-6 6-11 Bladeren ritselen 3 Matige wind 3.4-5.4 7-10 12-19 Bladeren, twijgen voortdurend in beweging 4 Matige wind 5.5-7.9 11-16 20-28 Stof en papier dwarrelen op 5 Vrij krachtige wind 8.0-10.7 17-21 29-38 Takken maken zwaaiende bewegingen 6 Krachtige wind 10.8-13.8 22-27 39-49 Grote takken bewegen 7 Harde wind 13.9-17.1 28-33 50-61 Bomen bewegen 8 Stormachtige wind 17.2-20.7 34-40 62-74 Twijgen breken af 9 Storm 20.8-24.4 41-47 75-88 Takken breken af, dakpannen waaien weg 10 Zware storm 24.5-28.4 48-55 89-102 Bomen worden ontworteld 11 Zeer zware storm 28.5-32.6 56-63 103-117 Uitgebreide schade bossen en gebouwen 12 Orkaan >32.6 >63 >117 Niets blijft meer overeind Afkomstig van het KNMI.

Windrichting
De windrichting is de richting waar de lucht vandaan komt. Wanneer de wind bijvoorbeeld van west naar oost waait, is de windrichting west. De windrichting kan op verschillende manieren worden aangegeven, de bekendste zijn in kompasgraden en in kompaskoersen. Noord is 0 en 360 graden, oost is 90 graden, zuid is 180 graden en west is 270 graden. Koersen ertussen kunnen in afzonderlijke graden worden aangegeven, maar meestal als het volgende: Noordoost; 45 graden, zuidoost; 135 graden enzovoorts. Nog verder gespecificeerd is bijvoorbeeld westzuidwest; dit is de richting tussen west (270 graden) en zuidwest (225 graden) en is dus 247,5 graden.

Windschifting
Windschiftingen zijn kleine tijdelijke veranderingen in de windrichting. Weersomstandigheden hebben hier vaak mee te maken; te denken valt aan zeewind, landwind, opkomende buien etc. Windschiftingen zijn tevens veranderingen in windrichting door obstakels, zoals gebouwen en bossen. De wind waait hier anders langs, waardoor de windrichting verandert. Bij een grote verandering is er sprake van een windverandering.

Windverandering
Een windverandering is een grote permanente verandering in de windrichting die vaak wordt veroorzaakt doordat de weersomstandigheid is veranderd. Een kleine korte windverandering heet windschifting.

Windvlagen
Windvlagen zijn een korte toename in de windkracht, die soms gepaard gaan met een verandering in de windrichting. Tijdens een windvlaag kan je vrijwel altijd oploeven of het zeil laten vieren, omdat de wind ruimer inkomt. Dit heeft te maken met de schijnbare wind, en ‘heet’; oploeven in een vlaag. Windvlagen kan je herkennen aan de golven.

Windvrij
(zeilen) De zeilen zijn windvrij wanneer geen enkel deel van het zeil (of zeilen) nog wind vangt wat ervoor zorgt dat de boot snelheid maakt. De zeilen zijn windvrij wanneer het gehele zeil kilt of klappert.