gruwen werkw. Afbreekpatroon: gru·wen Verbuigingen: gruwde Vervoegingen: gegruwd (volt.deelw.) 1) enz. 2) tweede betekenisomschrijving Voorbeeld: 'Zin met het gruwen in de tweede betekenis erin.' 3) een sterk gevoel van afkeer ervaren Voorbeeld: 'Hij gruwde bij de gedachte nog een keer daar een jaar ...
1) Afgrijzen 2) Afschuw hebben 3) Een afschuw hebben van 4) Een gevoel van afgrijzen hebben 5) Griezelen 6) Gruwelen 7) Huiveren 8) IJzen 9) Rillen 10) Verafschuwen 11) Walgen 12) Walging 13) Weerzin 1) Afgrijzen 2) Dabberen 3) Griezelen 4) Gruwelen 5) Huiveren 6) Kotsen 7) Rijpen 8) Walgen 9) Weerzin 10) IJzen 
een afschuw hebben van (toon de herkomst via de etymologiebank)
afschuw hebben van
afschuw hebben van