knagen werkw. Uitspraak: [ ˈknaxə(n) ] Afbreekpatroon: kna·gen Vervoegingen: knaagde (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: heeft geknaagd (volt.deelw.) 1) kleine stukjes van iets afbijten Voorbeelden: 'Knaagdieren houden hun tanden goed door te knagen op wortels en takken.' , 'Muizen hebben zitten knagen aan broodjes in de supermarkt... Gevonden op https://www.woorden.org/woord/knagen
een aanhoudende onaangename gewaarwording veroorzaken - Jaar van herkomst: 1569 (WNT ) kleine stukjes afbijten - Jaar van herkomst: 1290 (CG II 1 En.Codex )
Gevonden op https://www.dbnl.org/tekst/sijs002chro01_01/colofon.php