de leerling zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'lerlɪŋ ] Afbreekpatroon: leer·ling Verbuigingen: leerlingen (meerv.) de leerlinge zelfst.naamw. Uitspraak: [ 'lerlɪŋə ] Afbreekpatroon: leer·ling Verbuigingen: leerlingen (meerv.) iemand die een opleiding volgt Synoniemen: aanhanger gezel pupil scholier meester (antoniem) 
1) Apostel 2) Gezel 3) Bijloper 4) Volgeling 5) Student 6) Discipel 7) Elève 8) Halfwas 9) Volontair 10) Aanhanger 11) Aanvanger 12) Gymnast 13) Beginneling 14) Iemand die onderwijs volgt 15) Cursist 16) Aspirant 17) Scholier 18) Schooljongen 19) Pupil 20) Persoon in educatieve training 21) Adept 22) Jonge beoefenaar 
iem. die onderwijs krijgt
Zie > deelnemer
Iemand die in de praktijk een vak leert onder begeleiding van ervaren vaklui.
iem. die onderwijs krijgt (toon de herkomst via de etymologiebank)
wie les krijgt vb: er zitten driehonderd leerlingen op deze school Tegenstellingen: leraar docent leerkracht onderwijzer schoolmeester
• [onderwijs] iemand die onderwijs volgt.
aan een instelling voor basis- of voortgezet onderwijs
iemand die onderwijs krijgt
Een leerling is iemand die naar school gaat. Hij leert en daarom noemt met het een leerling. [basiswoordenlijst groep 3]
mogelijk jeugdige onervaren knecht . Deze lijkt een lagere positie dan de scheepsjongen te hebben. O.a. genoemd in: De nieuwe wetgeving op de Rijnvaart van 1869.
Personen die onder begeleiding van geschoolde werklieden een ambacht of vak in de praktijk leren, gewoonlijk voor een vastgestelde tijd en vergoeding