opklaren werkw. Uitspraak: [ ˈɔpklarə(n) ] Afbreekpatroon: op·kla·ren Vervoegingen: klaarde op (verl.tijd enkelv.) Vervoegingen: is opgeklaard (volt.deelw.) (van het weer) minder bewolkt worden haar gezicht klaarde helemaal op (ze ging veel vrolijker kijken) Synoniemen: accentueren begrijpelijk maken belichten opfleuren ophelderen opli...
1) Accentueren 2) Belichten 3) Helder worden 4) Lichter worden 5) Opfleuren 6) Ophalen 7) Ophelderen 8) Oplichten 9) Opschonen 10) Toelichten 11) Uitleggen 12) Verduidelijken 13) Verhelderen 14) Verklaren 1) Accentueren 2) Belichten 3) Ophelderen 4) Oplichten 5) Opruimen 6) Toelichten 7) Uitleggen 8) Verduidelijken 9) Verhelderen 10) Verklaren 11) Opheffen 
klaar doen worden (toon de herkomst via de etymologiebank)
• [onpr] [meteorologie] Het ontstaan van open plekken in wat een gesloten wolkendek was. •"bij uitbreiding" een zonniger aanblik vertonen •tweede betekenisomschrijving. •enz.
klaar (doen) worden
klaar (doen) worden
1> iets uit de knoop halen of iets opruimen. Zie ook klaren. 2> het schip opruimen, als het voor onbepaalde tijd opgelegd wordt. 3> opgebocht touw opbergen, door het ergens aan op te hangen. [ Afbeelding ] 4> een touw strak zetten, stevig aan trekken. Zie doorzetten.